Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/43

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Courtenay, die spoedig bemerkte hoe Elisabeth met klimmende belangstelling naar Wyatt luisterde, had tot hiertoe, met gebogen hoofd en eene uitdrukking van ontevredenheid op zijn schoon gelaat, met snelle schreden het vertrek op en neder geloopen, slechts nu en dan doorborende blikken van ongeduld en argwaan op den vreemdeling slaande, of het oog vragend naar zijne geliefde richtende, alsof hij hare geheimste gedachten had willen peilen; zijne ridderlijke achting voor haar deed hem echter met zelfbeheersching afwachten wat zij besluiten zouden. Thans naderde hij haar opgeruimd, met verhelderde trekken.

»Uw edel hart en uw helder verstand hebben eene keuze gedaan, die uwer waardig is. Dank, dank, Mylady! dat gij u niet hebt laten verstrikken in eene wettelooze verbintenis met Suffolk, die zijne eigene dochter aan zijne eerzucht opofferde en die u ook ongetwijfeld slechts gebruikt zoude hebben tot zijne heillooze plannen. Onteerend en gevaarlijk tevens zoude zij voor u geweest zijn, die verbintenis met hem en twee mannen, die hun vaderland in vuur en vlam willen zetten om hun onbekenden naam berucht te maken. ”

»Niet zoo geheel onbekend als gij waant, Mylord! er zijn leden in uwe familie, die zich dien zeer goed herinneren zullen. Het was eene opoffering van mijne persoonlijke gevoeligheid, toen ik u in ons verbond wilde opnemen, want ik heb nog eene onvereffende rekening met Uw naam, maar gij hadt ons eene fiere partij aan het hof kunnen maken en ik zoude mijn bijzonder belang het stilzwijgen hebben opgelegd. Denk daaraan, Graaf! nog is er tijd van beraad, zoolang het uur der uitvoering niet dáár is.”

»Ik ben een getrouw onderdaan der Koningin en, zoover ik het vermag, zal ik niet dulden dat men hare rechten aanrandt of plannen smeedt tegen haar wettig gezag. Ga! en waarschuw uw Hertog dat hij ontwerpen late varen, die voortaan in mij een onverzoenlijken tegenstander zullen vinden. ”

Wyatt wendde zich met eene tergende onverschilligheid, en alsof hij niet één dezer woorden gehoord had, tot de Prinses:

»Ik heb zooeven uwe schranderheid bewonderd, Mylady! die argelooze voorbehouding uwer onschuld is mij niet ontgaan.