Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/431

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gebouw op te richten, dat honderde jaren lang als de Koninklijke beurs te Londen, het vereenigingspunt was van alle handelaren, en dat het moedergebouw was van dien anderen prachtigen handels-tempel, die heden op die fondamenten is verrezen. Hij was meer koopman, was hij niet enkel de berekenaar van kansen en verliezen, hij was geen levende balans geworden, geen wandelend cijferboek, geen klinkende geldzak, bij wien hoofd en hart verstompt waren onder de berekeningen van stoffelijke belangen, zijn geest was vatbaar gebleven ook voor de genietingen der kunst, ook voor de waardeering der wetenschappen, zijne ziel was blijven begrijpen, dat er grootere winsten te doen zijn, dan die in een kasboek kunnen worden aangeteekend, dat er smarten zijn, die door geene welgelukte speculatie worden geheeld, en dat er vreugden zijn, die door geen goud kunnen worden gekocht, als men den zin daarvoor niet heeft weten aan te kweeken. Zoo was hij de voorstander geworden van alle beschaving, de oprichter en beschermer van een college, dat alle wetenschappen en kunsten omvatte naar de behoeften van zijn tijd en de hoogte waarop die stond, dat zijn naam heeft gedragen tot in de dagen van Karel II, zoo was ook het kostbaarste van al zijne bezittingen en het rijkste van al zijne rijkdommen, zijn hart, zijn warm, zijn eerlijk, zijn menschelijk hart, dat alleen niet…; maar als wij hem een weinig gadeslaan in zijne woorden en handelingen, zal het vanzelve tot ons spreken. Zijn voorkomen beantwoordde aan de voorstelling, die wij ons altijd maken van een eerlijk, open, goedhartig mensch; maar er was iets fijns in de levendigheid van zijn helder blauw oog, dat van een teer en diep gevoel getuigde, als men het wellicht niet in een zoo forsch gespierden, in een zoo bloeienden, in zoo krachtig een man zoude gezocht hebben. Schoon reeds op meer dan middelbaren leeftijd, was zijn breed voorhoofd nog zonder rimpels, als ware er nimmer eene wolke overheen gedreven, die eene groeve had ingedrukt. En de gulle glimlach van zijn frisschen mond, en geheel de blijmoedige uitdrukking van zijn helder gelaat, kon wel de eerste opvatting bevestigen, dat hij met de bittere zielesmarten, en de bange kloppingen des harten, die vermoeien van het leven, geene andere kennis had gemaakt, dan waar hij die had willen troosten en verzachten