Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/434

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Een enkele uit hen had zich niet laten wegdrijven als de overigen. Het was de jongeling, die Grasham had toegesproken met den naam van oom. Een vroolijk, blond, goedig schepsel, die er wel uitzag of hij niet tot de scherpzinnigsten behoorde.

»Beste oom! sprak hij, met de gemeenzaamheid van wie liefheeft en zich bemind weet, »ik laat mij niet terugwijzen als de anderen; wat ik u te zeggen heb, eischt haast en ik wil uwe beslissing weten voor ge naar Greenwich gaat.”

»Zoo, spreek schielijk, waarin ik beslissen zal,” riep Grasham ongeduldig.

»Of ge mij nu ten laatste toestaat die reize mede te maken naar het verre vreemde land, naar de nieuwe wereld!”

»Och, gij dwaas!” riep de oom, »die inval op dit oogenblik! Ik heb iets ernstigs in het hoofd en ik wil mij over uwe droomen nu niet warm maken. Voort, William! maak u weg!”

»Oom! is dit uw laatste woord? zegt gij ja noch neen?”

Thomas schudde ongeduldig het hoofd en zijn blik beval hem te gehoorzamen.

»Nu, zoo zal ik mijne eigene wegen gaan,” riep de jongeling en liep voort met eene haast, alsof het hem veel kostte met zulk een woord te scheiden.

Snel keerde zich nu Grasham tot den eenigen bezoeker die hem gebleven was, en hij zeide hem met eene zekere ontzetting: »Mijn God! Martin, wat is dat, wat beduiden die juweelen? Zij behooren aan de kroon…; gij hebt ze toch niet… ontvreemd?”

Martin glimlachte bitter. »Gij hebt gelijk, de grootste schande moet men eerder van mij gissen dan de waarheid — de waarheid, die eere heet! Sir Thomas, wat ik u aanbiede zijn de juweelen van mijne vrouw!”

»Arme, arme jongen! hij is krankzinnig!” riep Grasham met smartelijke aandoening.

»Zekerlijk! zekerlijk! wat ik zeg is zoo dwaas, zoo onmogelijk, dat het krankzinnigheid gelijkt het te noemen, en toch, bij God, Sir! bij mijne zaligheid, wat ik spreke is waar — deze sieraden behooren eene Vorstin — eene dochter van Engeland, en die vorstin is mijne vrouw!”

»Dat is monsterachtig, master Martin Kay! dat is ongeloof-