Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/436

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»O! de kerkersmart heb ik alreede gedragen drie maanden lang; dit is de eerste dag mijner bevrijding; voortaan zal men het niet meer noodig achten mij te bewaken; ik ben voor hen iets zonder beteekenis, zoo ras ik gescheiden ben van haar, van haar gescheiden, van mijne Maria! en voor eeuwig! O God! neen, dit drage ik niet!

»Mijn arme jonge vriend, gij zijt zeer ontsteld, zeer bewogen! spreek met wat kalmte, als het u mogelijk is. Gij zijt zekerlijk tot mij gekomen, met de begeerte naar hulp; ik moet alles weten, zal ik u dienst kunnen doen. Zet u hier naast mij, en overdenk hoe gij meent, dat ik u hier zal kunnen helpen.

Martin Kay zette zich werkelijk neder en het was hem aan te zien, dat hij behoefte had aan die rust. Eene wijle bleef hij zwijgen, het voorhoofd steunende met de hand: toen sprak hij:

»Zoo gij mij de juweelen afkoopen wilt tot den prijs, dien ik eischen moet, dan hebt gij mij al die hulp toegebracht, die ik van u noodig heb, mijn goede Heer!”

»Ik wil u die som voorschieten, als ik bevinden zal, dat zij u dienen kan — en de juweelen voor u bewaren — totdat lady Maria die terug wenscht; waarom zoudt gij er u van ontdoen?”

»Edelmoedige vriend! lady Maria zal het gemis dezer sieraden niet betreuren, als ik mijn doel bereik; zij is niet van die ijdelen, die het hart gezet hebben op blinkende steenen! en mislukt mijne onderneming, dan zullen noch zij, noch ik iets meer behoeven op deze aarde.”

»Gij haalt u vreeselijke dingen in het hoofd, beste Martin, ik kan niet denken, dat uwe zaken zoo slecht staan.”

»Ik weet het tegendeel; luister, Sir. Toen ik zoo plotseling de plaats verliet, waarmede uwe goedheid en voorspraak mij begunstigd had, moest u dat vreemd voorkomen en ik in uwe oogen een lichtzinnige schijnen en een ondankbare; maar ik moest dien schijn dragen en dat harde oordeel over mij laten uitspreken, want u de reden te zeggen van mijn plotseling heengaan, u kennis te geven van mijn veranderd lot, zou geweest zijn het geheim mijner liefde te verraden, of u misleiden. door een voorwendsel, dat konde ik nog minder.”

»Openheid was altijd eene deugd, waarom ik u liefhad.”