Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/441

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vooruit en zij riep den bevelhebber van de lijfwacht, dien zij haastig eenige bevelen gaf. Zooals ik giste, betroffen zij ons. De bevelhebber naderde Lady Maria en verzocht haar eerbiedig hem te volgen. Nog zie ik den blik vol jammer en wanhoop, dien zij toen op mij wierp, terwijl zij mij naderde en zich aan mij vastklemde. Ik begreep dat zij zoude moeten gehoorzamen en ik vatte de hoop, dat men ons niet scheiden zoude, en in waarheid men liet mij toe Maria te ondersteunen. De Koningin was heengegaan, zonder naar ons om te zien; men leidde ons door de binnenvertrekken van het paleis tot aan de waterpoort van den Theems. Aan den voet van de trap lag de beteekenisvolle boot, die ons naar den Tower voerde. Men gaf ons hetzelfde vertrek tot gevangenis, en wij schepten troost en moed in het midden van onzen ramp. Samen zijn in den kerker was toch vereeniging, samen te wachten wat dreigde, samen te deelen wat drukte, moest ons de zwaarste helft van den last verlichten, en waar men de rechten van onzen band dus eerbiedigde, vreesden wij het allerergste zelfs niet meer. Mijne arme Maria leefde op onder de hoop, die ons toeblikte uit dit begin, dan, wij rekenden zonder Elisabeth. In de overhaasting van haar toorn, had zij aan niets kunnen denken, dan aan bevel tot onze inkerkering. Bij koeler overleg, dacht verfijnde wreedheid het rechte middel uit, om! ons de kerkerstraf tot rechte bitterheid te maken. Nog den eigen dag werden wij gescheiden.”

»Goede Martin, ik voele diep welk eene pijnlijke scheiding u dat zijn moest, en welk eene smart, maar gij oordeelt de Koningin te hard, als gij enkel wreedheid ziet in dien maatregel. Wat veroorzaakte haar toorn? Uw huwelijk. U samen te laten was dat huwelijk erkennen, was het wettigen, en gij begrijpt toch wel dat Elisabeth daartoe nooit zal te brengen zijn.

»Nooit! zoo vreeze ik ook; liever eindigt zij dit treurspel met eene gewelddaad.”

»Ook dat zal zij niet.”

»Helaas! oordeel zelf. Een onderaardsch hol in den Tower werd mijn kerker. In het slijk, dat de Theems opwerpt, op de koude, vochtige steenen kroop ik drie maanden lang heen en weder. Doch Maria was gehuisvest in de Koninklijke vertrekken van de vesting en ik was dankbaar dat hare voeten voor het minst