Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/445

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ik wellicht hare redding. O! dierbare Sir Thomas Grasham; als gij mijn redder wilt zijn, zult gij mij veel goud geven, zooveel als twee menschenlevens waard zijn.”

»En gij wilt dat alleen ondernemen?” vroeg sir Thomas, zonder daarop te antwoorden.

»Iemand heeft mij zijne hulp toegezegd; de jonge viscount van Hartford, neef van den Graaf, die, evenals ik wettig gehuwd, schande en straf moest dragen als ware hij een verleider der onschuld. Ik had hem eene enkele maal gezien in gelukkiger dagen, hij wist van mijne bevrijding, hij wachtte mij op buiten de vesting. Die jonge man gloeit van wraak, om hetgeen Elisabeth zijn broeder en de beide Prinsessen van Suffolk heeft toegebracht, en wij hebben te zamen een plan gemaakt om eerst mijne Maria te redden, en daarna…”

»Elkander op het schavot te helpen — kinderplannen, goede Martin! Zoo roekeloos gaat men niet te werk, als men Elisabeth te verschalken heeft. Ik heb beteren raad. Uwe ijdele vrees en uwe ijdele plannen kunt gij beiden beschouwen als omvergeworpen. Maar ik wil zelf zien, wat ik hierin voor u kan doen. Ik moet naar de Koningin; eigenlijk moest ik reeds te Greenwich zijn. Maar ik heb genoeg verontschuldigingen in mijne wijde geldbeurs… Als Elisabeth geld noodig heeft, en dit is meestal het geval als zij mij roepen laat, kan ik veel van haar verkrijgen. Ik behoef u niet te zeggen welk eene voorspraak gij en Lady Maria vinden zult in mij. Maar onder deze ééne voorwaarde: verlaat mijn huis niet, en onderneem niets, voor gij mij wederziet. Het best is, dat gij in de kamer hiernaast aanblijft, tot ik terugkeere. Dickson zal u van alles voorzien, ook van andere kleederen. De uwe passen voorwaar niet aan den man eener jonge prinses. Nu, geene tranen, nu — geene kniebuiging voor mij. Dank God alleen, als gij geholpen zult zijn, door een vromen wandel, en doe u zelven geene schade, door te handelen tegen mijn verzoek. Nu, vaarwel! Ga daar binnen, Martin, en bid dat de Heer met mij moge zijn.”



Eerst den volgenden dag, in den vroegen morgen, keerde Sir