Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/451

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Uwer Majesteit aan te bieden, ik gaf haar de oorhangers en den diadeem; zij nam ze met een strak gelaat, maar ik wist, dat zij tevreden was. »Ik zal ze bewaren tot lady Maria ze weder kan dragen aan ons hof!” Gij ziet, edele Lady, dat die sieraden voor u verloren zijn!”

»Dat is geen groot verlies, sprak Maria kalm.

»In waarheid, het is eene groote winst. De stem en de houding der Koningin waren kennelijk zachter, toen zij verder vroeg: »En hebt gij dit betaald? Nog niet, Mylady! maar ik ben koopman, ik moet eerlijk zijn. — En als nu Lady Maria, met die som hare vrijheid…? Dit juist kom ik Uwe Majesteit in overweging geven, ik geloof niet, dat de Prinses een enkelen dag meer te vertrouwen is in den kerker. Daarom acht gij het veilig, haar nog heden in vrijheid te stellen, zeide Elisabeth, met haar dubbelzinnigen glimlach. »Uwe Majesteit heeft dan voor het minst het voordeel der edelmoedigheid en de City…”

»Master Grasham,” viel toen de Koningin in de rede, »ik zal de wenschen der City en de uwe in overweging nemen, slechts voor heden kan er niets van zijn, Lady Maria heeft bij een laatste verhoor voor twee edele Lords alles bekend, wat haar ten laste wordt gelegd, en geweigerd af te zien van eene dwaze verbintenis, zelfs nadat men hare standvastigheid had beproefd door de aanstalten eener terechtstelling.”

»Zoo was, Goddank! onze vree ze ijdel,” riep Martin, »en gij, Mylady, hebt die verschrikking niet geacht, om mij!”

»Prijs dat niet als eene groote deugd, mijn vriend! Waar het hart gevangen is, is de wil niet meer vrij, ik kon niet anders, ik kon niet toegeven aan hun harden eisch, zelfs al ware het niet mijn plicht geweest, en al hadden zij mij met al hunne folteringen gepijnigd, sprak Maria vast. Martin’s blik dankte haar met onbeschrijfelijke teederheid, maar de koopman vervolgde: »die hardnekkigheid van de Prinses,” hervatte de koningin, na eenig stilzwijgen, »heeft toch wel geene plotselinge vrijheid verdiend, maar daar zij niet meer veilig schijnt in den Tower en eene verzwaarde gevangenschap strijdt tegen mijne goedertierenheid en de genegenheid eener verwante, en daar gij, Sir Thomas Grasham, zooveel belang stelt in haar welzijn, zal ik haar stellen in uwe handen, opdat uw huis haar voortaan tot een kerker zij!”