Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/456

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

oom waart, Sir Thomas! uw arme neef staat daar en siddert als een riet, en durft voor zich zelven geene syllabe uiten, zoo vreest hij uw toorn.”

»Die hij in volle kracht heeft verdiend,” bulderde Grasham, zich overspannende om eene vaste stem aan te nemen en tot Martin gewend. »Ga uit mijne oogen, ondankbare, en maak u voort uit mijn huis: U wil ik nooit wederzien. Gehoorzaam terstond, zoo gij mijn vloek wilt ontgaan; wat ik u verder moet zeggen zal ik u schriftelijk mededeelen.”

»Gij zijt al te streng,” begon de Lord vergoêlijkend; doch Martin, die Grasham begreep, wilde zich snel verwijderen, terwijl hij een smartelijken blik sloeg op de deur, die Maria was binnengegaan. Zijne haast echter was vergeefs; met drift stoof de wezenlijke William binnen, en zijn woord: »Oom! heeft de Lord gesproken en mag ik nu gaan? was niet eens meer noodig om Burghley te bewijzen, dat men hem misleidde: de doodelijke bleekheid, waarmede Thomas Grasham zich plotseling nedervallen liet op een vouwstoel, en de schrik, die Martin Kay als versteend op dezelfde plek terughield, zeiden hem genoeg.

»Zijt gij William Grasham, jonge man?” vroeg hij den binnenkomende.

»Ja, Mylord! en men zeide mij, dat Lord Burghley hier was bij mijn oom…”

»Zoo is het ook; maar wie is dan deze? en hij wees op Martin.

»Wel, Mylord! riep William, die hem in de oogen zag, »dat is Martin Kay, die met mij geweest is op Grasham-College.”

Thomas Grasham had zich reeds weder hervat, hij wendde zich tot Burghley, en verhaalde hem met korte woorden, wat er gebeurd was, en hoe hij meer schuldig scheen, dan hij het was; hij voegde er alles bij, wat de verwarring van het oogenblik hem toeliet samen te brengen, om den Lord te winnen in het belang van Martin.

De jonge man zeide niets voor zich zelven, slechts sprak hij tot den edelman:

»Sir Thomas Grasham zou zijn eed hebben gehouden aan de