Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/46

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

II.
Koningin en vrouw.



In den laten ochtend van den dag, volgende op dien, waarop de door ons vermelde voorvallen plaats vonden, heerschte er in de hofzalen van Whitehall, van de voorzaal tot in het bijzonder vertrek der koningin, eene ongemeene spanning en nieuwsgierige onrust, welke alleen kon veroorzaakt worden door eene belangrijke of beslissende gebeurtenis, die men wachtende was. De Koningin liet zich kleeden. Nog nimmer had zij een zoo blijkbaar ongeduld aan den dag gelegd over het kwalijk plaatsen van een strik of het ongepast aanbrengen van een versiersel; nog nooit hadden hare dienstjuffers eene zoo moeielijke taak te volbrengen gehad; immer onvoldaan met zich zelve, scheen de Koningin van de kunst eene schoonheid af te vergen, die zij zelve niet bezat, en er was al de inschikkelijkheid van die vrouwelijke hovelingen toe noodig, om eene zoo ongewone luim der meesteres met betamelijken eerbied in te willigen; men was het in haar niet gewoon, dat zij zich zooveel om haar uiterlijk bekommerde. De eenvoudigste gewaden waren haar tot hiertoe het meest welkom geweest, hoewel zij zich met onverschilligheid geschikt had naar het costuum van den dag. Van waar dan heden die zonderlinge tegenspraak met zich zelve en hare gewone wijze van zijn? Dit vroeg men elkander door blikken door licht schouder ophalen in een onbespied oogenblik, of fluisterend na een onverdienden uitval der vorstelijke heftigheid. Het eerste plechtige gehoor van den Spaanschen Ambassadeur, Graaf Egmond, was voor dien dag aangekondigd; deze kreeg dus voorloopig al den ongeneuchten op zijne rekening.