Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/48

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hem aan de hand gaven. Zijn geweten, door dweepzucht om gekocht, wettigde alles wat zijne scherpzinnige staatkunde goed achtte, en men las het in den gloeienden blik van zijne diep liggende oogen, dat hij gewoon was in stroomend ketterbloed niets te zien dan den hemel welbehagelijke plengoffers.

Tot dezen man wendde zich Benefield, met eene gemeenzaamheid, die eigenlijk onbestaanbaar was met diens hoogen rang, na zich vooraf verzekerd te hebben dat niemand hem beluisterde:

»Gij weet dan zeker dat hij nog heden komt, Mylord?”

»Zoo als ik reeds zeide, Benefield!”

»Het is maar… Mylord, omdat het bijna onmogelijk is, dat… die man kan nog niet terug zijn! Is hij dan mensch of duivel? heeft hij dan dag noch nacht gerust? Toen Darley mij bericht liet geven van zijn voorgenomen tocht, nam ik mijne maatregelen, zooals uw Lordschap weet. Om mij te beter te overtuigen, reed ik dien weg op, en, waarachtig! dicht bij het kasteel, in het kleine bosch, ontmoette ik hem! Het was toen wel nog vroeg, maar hij zal zeker verscheiden uren op het kasteel hebben doorgebracht, en dus, al had hij gedraafd als een Grieksche wedrenner, zonder zich rust noch verversching te gunnen, dan nog…”

De Kanselier scheen geen vriend te zijn van onnutte woordverspilling, want hij viel den ander in de rede met een:

»Wij zullen zien…” en na eene pauze ging hij voort: »Ridder Benefield! gij en Darley bewijzen der kerk een dienst, dien zij op haren tijd zal weten te beloonen. Die verdachte verbintenis van een harer edelste zonen met de verworpen ketterin is eene ramp, waarvan wij nu ten minste de gevaarlijke gevolgen kunnen keeren. Voorzichtigheid en stilzwijgen zijn u vooral aanbevolen, tot op het groote uur der beslissing. Laat zelfs uw blik niet te kennen geven, wat aan uwe tong ontzegd is te uiten.” Benefield wilde iets antwoorden, doch de Kanselier keerde hem den rug toe en zocht op eene terzijde staande tafel eenige papieren bijeen; zijn rondwarend oog had iemand bemerkt, die door eene der zijdeuren binnentrad. Het was de Graaf van Arundel, die het ambt van Groot-Kamerheer bekleedde. Kort na hem kwamen Lord Chandos, de Gouverneur van den Tower,