Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/55

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

fraaien vorm waren. Haar gelaat was bol en zonder beteekenis, de kleine mond samengeplooid en als wegzinkende onder de volle wangen, wier ongezonde bleekheid niets belangwekkends had. Toch was de opslag harer donkere oogen vorstelijk en scherp en deed menigeen aan haar vader denken, vooral in oogen blikken van hartstocht. Op haar voorhoofd zetelden een zekere moed en vastheid van geest, eigenschappen welke deze Vorstin in grooter mate bezat dan Hendrik VIII zelf. Nauwelijks was zij binnengetreden en had zij de zich ter wederzijde scharende edellieden gegroet, of haar oog waarde vragend rond. Courtenay, die tot hiertoe, als tot verademing, het matte hoofd op Darleys schouder had laten rusten, hief zich nu op, en de Koningin naderende met eene drift, die blijkbaar zijne krachten overspande, knielde hij neêr en sprak eene dankbetuiging uit voor hare goedheid en belangstelling, die op dat oogenblik niet geveinsd was. Hij voegde er waarschijnlijk iets vleiends bij, dat echter door zijne weinige stemverheffing slechts door haar alleen gehoord werd. Des te luider klonk het antwoord der Koningin. Met uitnemende vriendelijkheid en een glimlach, die anders zelden haar gelaat verhelderde, richtte zij hem op.

»Welkom, hartelijk welkom op Whitehall, edele neef! Nu, geen woord meer hierover; wij hebben tot hiertoe niets voor u gedaan dan hetgeen rechtvaardig was; thans echter wenschen wij uwe dankbaarheid te verdienen. Wij stellen u weder in het bezit van al uwe goederen;dat is eene billijkheid die gij ver wachten kondet, maar wij schenken u tevens, als eene vergoeding voor het geledene, het Markgraafschap van Exeter, met alle daaraan verbonden rechten en inkomsten. Neen, zwijg nog! Ook hebben wij het ambt van Groot-Stalmeester voor u open gehouden; wij wisten geen waardiger persoon om het te vervullen dan een edelman van uwe verdiensten, die daarenboven onze bloedverwant is. Neen, kniel niet, zeg niets; ik houd mij, ook zonder dat, van uwe erkentenis overtuigd” — en hierbij reikte zij hem hare hand om die te kussen. Een hoog rood gloeide op Courtenays wangen, toen hij haar antwoordde; er mengde zich schaamte in zijn gevoel van dankbaarheid: schaamte, dat hij met opzet en, zooals het hem toen voorkwam, uit on-