Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/57

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ekster! och, mijnheer, weet gij wel dat een ekster niet half zoo dom is als een nachtuil.” De naastbijstaanden lachten: de ridder voerde dien vogel in zijn wapen. Benefield, weinig bekend met de gebruiken van het hof, waar hij eigenlijk niet t’ huis hoorde, dus niet wetende in hoeverre zulke vrijheden door anderen geduld werden, vreezende zich door eene uitbarsting van drift belachelijk te maken en volstrekt buiten de mogelijkheid om zich op eene geschikte wijze van zijn moedwilligen kwelduivel te ontdoen, stond als op gloeiend ijzer en trok zulke bespottelijke gezichten van wangunst en ergernis, dat allen die hem in het oog kregen, zich met de schakeeringen zijner woede vermaakten, terwijl de Kanselier hem met wrevel en minachting aanzag.

»Wat scheelt Benefield dan toch?” vroeg Williams.

»Het is niets, Mylord! Deze edelman oefent zich als hofnar. Vindt gij niet dat hij vorderingen maakt?”

»Zoo ik op dien vervloekten satan geen recht krijge!”

»Dan stikt gij van woede, maar wees gerust, mijn broeder de Kardinaal zal u aflaat geven voor de zonden van wangunst en toorn.” Devonshire, zich vermannende, had middelerwijl zooveel hem doenlijk was de voorkomendheid der Koningin beantwoord, de gelukwenschingen des Kanseliers, van Arundel en enkele dames met hoofsche beleefdheid en een schijn van blijmoedigheid aangenomen. Maria wendde zich nu tot de anderen, van tijd tot tijd echter het woord tot hem richtende, toen men den Groot-Kamerheer ter zijde riep, en deze, bij de Koningin terugkomende, met een blik op Gardiner zeide: »De Ambassa deur van Spanje.”

»Ik dank u, mijnheer de Kanselier!” sprak. zij, een vlammen den blik op dezen werpende, »het was vriendelijk van u, te zorgen dat wij dit oogenblik zoo ongestoord konden genieten. Maar, bij St. Catharina!” vervolgde zij, hem naderende en met eene zachte stem, die van toorn beefde, »ga nu zelf en maak het hoe gij kunt; ik wil dien man nu niet zien;” daarop zeide zij weder luid: »gij weet het zelf, mijnheer! en verwittig er den gezant van; er is eene onvergeeflijke fout in het ceremoniëel begaan. ”

»Mevrouw!…”