Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/86

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

maar wee! wee! wee over u, zoo gij het ooit zoudt durven ondernemen het juk af te werpen, dat ik u heb opgelegd. Er aan te denken, den naam eens anderen te voeren, zoude u reeds noodlottig zijn. Dan zoude boven het feestmuziek in uwe zalen zich het gekletter van mijne wapenrusting schel doen hooren, als het bazuingeschal des laatsten oordeels. Plotselings zoude ik voor u staan, onwrikbaar als het noodlot, en dreigend als een verderfengel, en de lange niet voelbare keten, die u aan mij bindt, zoude zich dan eensklaps inkrimpen tot een engen schakel, die u dicht aan mij vastkluisteren zoude, en die niet breken kon dan met uw of mijn dood; want voor God en menschen, voor geestelijke en rechter zijt gij onscheidbaar mijne wettige vrouw?”

Van tijd tot tijd ontving zij zulke brieven vol bitter vernuft en in wrangen, snijdenden stijl. Een vreemde marskramer was er de zwijgende brenger van. Dat waren dan telkens scherpe prikkels der herinnering, zonder welke de loszinnige en jeugdige vrouw, na zoovele jaren, het gebeurde misschien zoude beschouwd hebben als ware het niet voorgevallen. Bevallig en bevallende , ontbrak het haar nimmer aan bewonderaars; te behaagziek om ze van zich te weren, hield zij zich echter op genoegzamen afstand om ernstige aanzoeken te voorkomen, of zij verschanste zich daartoe achter losse scherts en ijskoude onverschilligheid, die de meesten terug schrikten. Zoo was zij reeds haar dertigste jaar genaderd, toen zij voor Chandos eene wezenlijke liefde op vatte. Nu eerst besefte zij het onderscheid tusschen het wilde, zonderlinge vuur, dat haar eenmaal bij het aanschouwen van den onbekende doorgloeid had, en de kalme en zielverheffende aandoening, die haar bij het denken aan Chandos beving; het onderscheid tusschen hartstocht en liefde. Doch nu eerst bevatte zij, welk geluk zij voor altijd verloren had, en aan welk een martelrad van grenzenloos lijden zij zich zelve had laten vast ketenen. Spookachtig dreigende, stond telkens een echtgenoot tusschen haar en den geliefde; het werd nacht in hare ziel, en een bang voorgevoel legerde zich in haar hart, als Chandos met vuur de vervulling zijner wenschen afsmeekte, als hij haar, met tranen in het oog, van koelheid en wispelturigheid beschuldigde, en zij hem antwoorden moest met kouden spot, om niet