Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/90

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

een tweegevecht was hij niet te brengen. — De Graaf heeft volstrekt niets van mij te duchten — zeide hij, — ik laat hem gaarne tijd om zich te bedenken. — Aan de deelneming der prinses gelooft hij nog altijd. Ik voor mij meen dat er nooit gunstiger gelegenheid komen kon, om hare zaak te bevorderen, indien uwe lordschap zich aansloot.”

»Neen, neen, Yorick! er zijn edeler middelen. Gij zijt een Schot, u kan het niet deren, Engeland in vuur en vlam te zien! Maar mijn hart zoude dat wee doen. Ik wil de Koningin niet benadeelen. Het kost mij reeds veel moeite het geheim van mijn bezoek op Ashridge en het voorgenomen verraad van Suffolk te verbergen. Toch zal ik haar zijdelings waarschuwen, Indien gij gezien hadt, hoe Maria mij ontvangen heeft, welk eene bijna moederlijke liefde zij mij betoonde, welk eene deelneming in de schandelijke leugen mijner ongesteldheid! Wee mij, Staunton! ik heb gebloosd van schaamte. Hare onverdiende goedheid roerde mij zoozeer, en die zoude mij drukken als een ondraagbare last en mij verpletteren, zoo ik mij ten minste niet dankbaar mocht toonen. Maar, bij den hemel! dat wil ik ook Men draagt mij den last van gunsteling op; ik heb dien aan genomen, maar ik wil dien veredelen! De Koningin moet de vreugde smaken van hare keus niet misplaatst te hebben, zij moet die toegejuicht zien. Beteugelen zal ik de aanmatigingen der edelen, handhaven de rechten der burgers; den overmoed van onze priesters fnuiken; de leeken doen verlichten; afweren elke vervolging van de protestanten, zoo de Koningin daaraan denkt; verminderen de drukkendste lasten van geheel het volk. Dan zal mijne meesteres slechts gehoorzame, gelukkige, dankbare onderdanen rondom zich zien, en zóó alleen kan ik haar gedeeltelijk vergelden.”

De geestdrift, die uit zijne trekken sprak en waarvan zijne oogen schitterden, had zich niet aan zijn toehoorder medegedeeld.

»Dat zoude zeker eene zeer gelukkige uitkomst zijn; maar vergeef mij, Mylord, ik houd deze plannen niet voor uitvoerbaar; daar is meer dan in een enkel menschenleven volbracht worden kan, en daarenboven is vorstengunst zoo wankelbaar! Alleen indien gij de uwe bevestigen wilt, door een......”

»Wee hem!” viel Courtenay in, »die voor een groot werk