Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/93

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

toegewend zat, schoof thans het papier een weinig op zijde. Toen sprong de page op; haastig, zonder gerucht, als een tijger die zijne prooi bespringt; met twee groote, zekere en onhoorbare stappen stond hij nevens de tafel en sloeg loerende blik. ken op het geschrevene. De Graaf zag toevallig op. — »Mylord uwe pen is gevallen,” sprak Darley, hem deze overreikende. — »Ik dank u, schoone neef!” antwoordde Courtenay en schreef weder voort. Ongemerkt had de jongeling achter hem post gevat en staarde onophoudelijk op de letters. Devonshire, als door eene ingeving gewaarschuwd, wendde zich om.

»Wat moet dat, master Darley?”

»Vergeving, Graaf! uwe halsketen was losgeraakt, veroorloof mij die te sluiten.”

»Doe dat ding af en laat mij verder met vrede.”

Nog altijd bleef de jongeling dicht bij hem.

»Ik zeide u immers dat ik wenschte alleen te zijn,” hernam Courtenay eenigszins scherp, en voegde er halfluid bij: ’t is toch een onverdragelijke droomer die Darley!”

Met eene stomme buiging, en met de meesterlijk nagebootste bedruktheid der miskenning op het gelaat, verwijderde zich de page. Plotseling viel het den Graaf in dat hij zijn bloed verwant met hardheid behandeld had. »Ik doe hem toch onrecht den armen jongeling!” dacht hij, en opstaande riep hij hem terug, terwijl hij met minzaamheid zeide:

»Ik vergat u te zeggen, neef, dat Lady Arabella heden een klein feest geeft. Men zal dansen, een zoo vlugge danser als gij is immer welkom. Wilt gij mijn groet brengen aan mijne zuster en aan alle schoone dames?”

»O, Mylord! uwe goedheid…”

»Nu, vaarwel dan, St. Joris met u!”