Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

IV.
Eene bladzijde uit het groote martelaarsboek der armoede.

Er was nu omstreeks eene maand verloopen, sedert het schitterend feest van Devonshire-Square, dat voor de vroolijke bewoners der goede stad Londen nog lang daarna onuitputtelijke stof opleverde voor buurtpraatjes en gilden-clubs, terwijl de aldermen en deftigste burgers elkander nog zoogaarne herinnerden, hoe minzaam de groote Graaf hun, elk op zijne beurt, den toast van vriendschap en goed heil toebracht, met hoeveel belangstelling hij naar hunne huiselijke omstandigheden vroeg, hoe hij de schoonheid en de wakkerheid hunner vrouwen en dochters prees, en met hoeveel achting hij sprak van de city en hare privilegiën.

Men was nu in het midden van November, een gure herfststorm joeg eene koude jachtsneeuw op, wier donzige vlokjes als voortgedreven vederen op het aardrijk nedervielen. Een grauwe, nevelachtige lucht voorspelde nog geen spoedig einde aan deze weêrsgesteldheid, wier drukkende zwaarmoedigheid door de vale avondschemering verhoogd werd. De straten der hoofdstad waren tegen gewoonte ledig en doodsch; niemand, tenzij door volstrekten nood of plicht gedwongen, waagde zich op dit uur en in dit weder in de buitenlucht. En toch dwaalden twee knaapjes van twaalf en zeven jaren in schamele kleeding, in eene weinig bezochte winkelsteeg der city om; de grootste droeg een kruikje, de kleinere eene hoornen lantaarn; zij hielden elkander bij de hand om op de slecht geplaveide straten bij de onzekere schemering, die hun draagbaar licht