Naar inhoud springen

Pagina:Bouwkundige Bijdragen vol 01.djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
VI
VOORREDE.


De derde afdeeling zal zamengesteld zijn uit bijdragen over de geschiedenis en de regels en grondbeginselen, of de theorie en aesthetika der Bouwkunst. Hierin zal deze alzoo bepaald als schoone kunst behandeld worden. Het is in Nederland een nog weinig betreden veld, doch overwaardig om meer algemeen onderzocht en gekend te worden. Bij iedere kunst moet de kunstenaar ten doel hebben, zijne gedachten en denkbeelden onder bepaalde, doch meerder of minder zinnebeeldige vormen uit te drukken. Die denkbeelden mogen op zichzelven uit de natuur ontleend zijn, of tot het gebied der idealen behooren, het hoofdverschil der kunsten onderling ligt grootendeels in de keuze der vormen, waaronder, en de wijze, waarop dezelve aan anderen worden medegedeeld; doch die vormen moeten, wil de kunstenaar zijn doel niet missen, in zichzelven klaar, en voor anderen verstaanbaar wezen. Bij de Bouwkunst berusten deze vormen op constructieve beginselen, en er is geen bouwstijl bij eenig volk ontstaan, waarvan de beginselen niet uit de wijze van zamenstellen zijn af te leiden. De bouwkundige vormen zijn dus geenszins willekeurig, en zoodra zij dit worden, is het werk, waaraan dezelve zich als zoodanig openbaren, geen kunststuk meer; het mist alle karakter en uitdrukking, en behoort tot het gebied der menschelijke dwaasheden. Die dus, met eenige hoop op goed gevolg, van bouwkundige deelen en onderdeelen gebruik wil maken, dient derzelver beteekenis, bedoeling, ontstaan en ontwikkeling te kennen; die deze kennis mist, gelijkt eenen geneesheer, welke middelen voorschrijft, waarvan hem de aard, de kracht en de werking onbekend zijn, of met andere woorden, eenen kwakzalver. Deze waarheden zijn zoowel op groote gebouwen, als op de geringste getimmerten van toepassing, en om bij ieder werk ook bouwkundige kwakzalverij voor te komen, is de kennis van de, in deze afdeeling te behandelen, onderwerpen van het grootste gewigt.
De vierde afdeeling zal bevatten beoordeelingen over, zoowel kier als elders verschijnende, bouwkundige werken, alsmede kritische beschouwingen over uitgevoerde gebouwen en constructiën.
Het eerste zal den lezers dezer Bijdragen de bouwkundige geschriften, die van tijd tot tijd in het licht verschijnen, derzelver hoodzakelijken inhoud, en de meerdere of mindere waarde en bruikbaarheid doen kennen. Het nuttige en doelmatige hiervan is te in het oogloopend, dan dat zulks eene nadere ontvouwing zoude behoeven.
Ook het tweede gedeelte zal van veel belang kunnen wezen. Geen menschelijke arbeid is volmaakt, doch om gebreken zooveel mogelijk te voorkomen, is