Naar inhoud springen

Pagina:Bouwkundige Bijdragen vol 01.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
II
VOORREDE.

kunst, met betrekking tot hare technische behandeling, een nooit voorheen gekend standpunt bereikt. In onze tegenwoordige eeuw, die door eenen praktischen en geheel speculatieven geest bezield wordt, missen voorzeker de voortbrengselen der Bouwkunst, als een gevolg van den algemeenen volkszin, het trotsch-reusachtige der Egyptische en Indische, het schoone en edele der Grieksche, het grootsche en prachtige der Romeinsche, het weelderig-sierlijke der Sarrazeensche, of het phantastisch-verhevene der middeleeuwsch-Germaansche kunst; dezelve hebben daarentegen aan vroeger onbekende behoeften, vereischten en vorderingen te voldoen. Andere gebruiken en zeden, andere omstandigheden en maatschappelijke instellingen, deden ook geheel nieuwe inrigtingen of gewijzigde vormen ontstaan. Nijverheid, handwerken, wetenschappen, technische kunsten, weelde, zucht tot gemak en genoegen zijn tot eene hoogte gestegen, waarvan de geschiedenis ons geen voorbeeld oplevert. Dit alles is niet zonder grooten invloed op de Bouwkunst geweest, en zelfs speelt zij, in den uitgebreidsten zin des woords, wederkeerig daarbij eene hoofdrol; zij is, industriëel en wetenschappelijk beschouwd, met de beschaving der menschen gelijkelijk gestegen. Zij bevordert den handel en het onderling verkeer der menschen door havens, straten, kanalen en andere werken; door haar worden moerassige en ongezonde streken, in schoone en vruchtbare velden herschapen; zij verschaft den menschen bekwame, doelmatige, gemakkelijke of sierlijke woningen, en zoo vele andere gebouwen tot algemeen nut, vermaak, voordeel of ter algemeene veiligheid. Dan hoevele vorderingen men ook in onze eeuw in de Bouwkunst en voornamelijk in het vak van Straten-, Bruggen- en Waterbouwkunde, zoowel als in het Machinen-, Scheeps- en Krijgsbouwwezen gemaakt hebbe, zoo blijft in dezen en hoofdzakelijk hier te lande in de burgerlijke Bouwkunst, met opzigt tot gewestelijke, plaatselijke en bijzondere, zoowel stedelijke als landelijke, belangen, nog zeer veel te doen overig. Dit gedeelte vooral bevindt zich bij ons en bij onze handwerkslieden nog in eenen staat van kindschheid. Vele zaken en werkzaamheden laten, wat uitvoering en zamenstelling betreft, nog veel te wenschen overig. Werktuigelijk wordt, hetgeen reeds honderdmalen voorkwam, door den zoon verrigt, wat de vader daarstelde; weinigen denken aan verbetering, aan doelmatiger inrigting, ofschoon deze doorgaans met dezelfde, en veeltijds met mindere moeite en kosten verkregen worden.
Hierin zoo veel mogelijk te voorzien, behoort het doel van een Bouwkundig Tijdschrift te wezen, en zulks door middel van het algemeen verspreiden van