Pagina:Catalogus der schilderijen in het Museum Kunstliefde te Utrecht.djvu/11

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
vii
van het museum.

hadden moeten missen, aan hunne erfgenamen te verzekeren [1]. — Reeds spoedig schijnen bij deze collectie gevoegd te zijn vyf schilderstukken uit het St. Barbara- en St. Laurensgasthuis (gemeenlijk Kranengasthuis genaamd naar de daarvoor geplaatste kraan), dat tusschen 1796 en 1801 tot kazerne ingericht was en welks regenten blijde geweest zullen zijn, dat zij voor de zeer omvangrijke stukken een geschikt onderkomen gevonden hadden.
 Toen het genootschap Kunstliefde bij beschikking van Burgemeesteren dd. 11 December 1815 »het gebruik” der op de teekenzaal van het ingeslapene schilderscollege voorhandene »meubilaire en andere goederen” verkreeg, kwam het daardoor dus dadelijk in het bezit van een niet te versmaden artistieken schat. Blijkens den overgelegden inventaris bevonden zich daarbij de volgende schilderijen [2]:

  No. 1. Een grote historieele ordonnantie door Jordaans, behorende aan den heer A. J. Van Mansveld.
» 2. en 3. Twee dito dito voorstellende Jupiter en Io en de wederga Jupiter en Mercuur.
» 4. De werken van barmhartigheid door Droogsloot.
» 5. De landing van Paulus op ’t eiland Milete, en
» 6. De barmhartige Samaritaan, beide door Willaerts.
» 7. en 8. De gast zonder bruiloftskleed en een dito.
Deze vijf genoemde behoren aan ’t Krane gasthuis [3].
» 9. Een heilige familie in een landschap door Bloemaert.
» 10. Herders en herderinnen in een landschap door J. Van den Bijlert.
» 11. Een Protestantsche kerk. Kaarslicht door D. De Blieck.
» 12. Een zinnebeeldige voorstelling op de schilderkunst door D. De Blieck.
» 13. Een oude man en vrouw in een binnehuis.
» 14. Een battaille door J. Van Hugtenburg.
» 15. Een biddende Petrus door Bloemaert.

  1. Als voorbeelden van schilderijen, die op deze wijze in de collectie gekomen zijn, noemen wij de Nos. 28, 61 en 98, geschonken door de leden van het college Grothe en Smissaert.
  2. „Notitie der meuhelaire en andere goederen, welke op de stads tekenzaal bevonden worden. 1. Op de Vergaderzaal. 1. Schilderijen.”
  3. Het blijkt niet duidelijk, maar het schijnt, dat ook No. 2 en 3 aan het gasthuis behoorden: bedoelt de steller de „vijf” nommers of de „vijf” schilderijen? Het eerste zou men gissen, omdat ook No. 1 niet aan het college behoorde: eerst met No. 9 begint de eigenlijke eollectie der Teekenacademie.