Pagina:Catalogus der schilderijen in het Museum Kunstliefde te Utrecht.djvu/13

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
ix
van het museum.
Drie stuks met scheepen door A. Stork. (No. 68, 100, 101.)
De smeders van Vulkaan geboetseerd [1].
Een mansportrait. (No. 93.)”

 Zonder eenigen twijfel is dit de lijst der door Kunstliefde aan de stad overgegevene schilderden. Het feit van de afgifte leeft nog in de herinnering der leden, al is het nergens geboekt, en de overeenkomst van deze lijst met die van 1816 neemt alle onzekerheid weg. Kunstliefde had de haar toevertrouwde schatten getrouw beheerd: men mist alleen de schilderij van den heer Van Mansveld, die zeker door den eigenaar teruggenomen was, — de vijf stukken van het Kranegasthuis, die evenwel later allen ten stadhuize aanwezig waren, — en de geteekende »academiebeelden” met de »pleisterhoofden,” die denkelijk met de verzameling modellen van het genootschap vereenigd en niet meer te identificeeren waren. Vermeerderd was de collectie in dien tijd trouwens ook niet [2]. Beter lot wachtte haar in dit opzicht op het stadhuis, waarheen ze nu overgebracht werd.  Sedert de verbouwing van het stadhuis in 1824 had de kunstlievende burgemeester Van Asch van Wijck zich beziggehouden met de samenstelling van een museum van oude Utrechtsche kunst, dat uit verschillende bestanddeelen langzamerhand bijeenkwam en in 1838 geopend werd. Van ouds was de stad Utrecht natuurlijk in het bezit van verscheidene schilderijen. De talrijke van harentwege geadministreerde, later geannexeerde kloosters zullen zeker vele kunstvoortbrengselen bezeten hebben; en daar reeds ééne geseculariseerde broederschap aan de stad vier schilderijen van Jan Van Scorel leverde, zullen zeker de overige niet geheel ontbloot geweest zijn van geschilderde altaarstukken en andere kerkelijke kunstwerken, die niet van edel metaal vervaardigd waren en dus aan de vernietigende hand der commissarissen van 1578 [3] ontsnapt waren. Daarbij bestelde de stad Utrecht evenals hare 17e eeuwsche zusters nu en dan schilderijen


  1. Dit stuk berust thans in het Museum van oudheden ten stadhuize (No. 413), waar het beter thuis behoort dan in een schilderijenmuseum. Het is eene kopie naar eene gravure van Corn. Bos.
  2. Het „mansportrait” (No. 93 van dezen catalogus) mag geene vermeerdering heeten: het behoorde blijkens het achterop geplakte briefje reeds aan de Teekenacadcmie en was bij de vroegere inventarisatie blijkbaar vergeten.
  3. Zie over de overgave der kerkelijke kunstschatten van Utrecht aan deze commissie: Inventaris van het goud- en zilverwerk der Utrechtsche geestelijke gestichten, in: Archief van het aartsbisdom Utrecht. VII. p. 284.