Pagina:Conscience, De omwenteling van 1830 (1882).pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

weg deden, om de baan naar Antwerpen te gaan bezetten, ontplooide het zijne drommen over de vlakte, als om ons den strijd aan te bieden.

Met verbaasdheid, doch zonder vrees schouwden wij op de onmeetbare reeks vijanden, die langzaam en met uitgespreide vleugelen naar ons kwam afgezakt. De krijgsmacht, die wij zagen, mocht tot de 20,000 man beloopen; zij voerde 40 stukken geschut en had eene talrijke ruiterij;-wij waren 800 man, hadden geene ruiterij en slechts twee veldkanonnen.

Wij stonden met den rug tegen een jong mastboschken; vóór ons, op eenigen afstand, lag een veen of waterplas. Onze twee veldkanonnen waren wel honderd stappen vooruit, achter den hoek van een ander dennenbosch verborgen en met schroot geladen.

Ik vergat den krijg en het gevaar, zoozeer greep het ontzaglijk schouwspel mijne inbeelding aan; de zon was in eene helderblauwe lucht opgerezen, en zij fonkelde zoo tooverend in het glinsterend ijzer der wapenen, dat de reeks der Hollandsche troepen mij voorkwam als een stroom van tintelend vuur.

De losbarsting van een tiental zware kanonnen riep mij op uit mijne vergetelheid: ik beefde en was vervaard ... maar bij de tweede ontploffing was die ontsteltenis of liever die siddering des harten reeds verdwenen: — er bleef mij niets over dan de overtuiging des gevaars en eene koortsige zucht om te strijden, als moest de dadigheid van den kamp mij verlossen van een gevoel, dat mij lastig en pijnlijk was.

De kanonskogels der Hollanders vielen meest in het veen en deden het water wonderhoog ten hemel springen; slechts één onzer gezellen werd gedood door eenen kanonsbal, die hem vóór den mond was heengevlogen, doch hem niet anders had geraakt.

Wij morden hevig en wilden vooruit; maar onze officieren smeekten ons, dat wij toch niets zonder bevel des generaals zouden bestaan, — en, dewijl de officiers in ons regiment zoo niet ontzien, echter meestal bemind werden, bleven wij, tandenknarsend van ongeduld, in onze rangen staan.

Nog eenige oogenblikken, en het Hollandsche leger zou tot onder bereik van geweervuur ons genaderd zijn; wij zagen dien gewenschten stond met blijdschap te gemoet.

De vijand hield zijne slagorde staan; hij zond door eene opening een zestiental lanciers te paard op ons af; wij hielden ons gereed om er duchtig onder te schieten. Deze ruiters zouden slechts eene verkenning doen en bespieden, welke macht de Belgen tegen hunne vijanden konden stellen.

Alzoo de lanciers met hunne oranjekleurige vaantjes een eind vooruit kwamen gereden, begaven zij zich, tot hun ongeluk, onder het bereik onzer twee verborgene kanonnen. Eene dubbele los-