Pagina:Conscience, De omwenteling van 1830 (1882).pdf/69

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Bij geluk ging op dit oogenblik een sergeant van ons bataljon in de straat voorbij: hij hief mij van den grond op en leidde mij naar de kazerne, waar men mij in mijn bed legde.... Dat ik dien ganschen dag veel zieker was dan te voren, behoeft niet te worden gezegd.

Mijn kapitein had bevel gezonden, dat ik mijne kamer onder geen hoegenaamd voorwendsel mocht verlaten.

Slechts den derden dag zag ik hem voor de eerste maal weder; hij vond mij, terwijl ik met ongemeenen eetlust een groot stuk vleesch nuttigde.

"Zoo, zoo!" riep hij, "het schijnt, dat het geneesmiddel goed gewerkt heeft!--En de koorts, is zij teruggekeerd?"

Het speet mij, te moeten bekennen, dat ik waarlijk van de koorts was genezen; want inderdaad, ik had de minste huivering niet meer gevoeld, sedert ik van het groene vocht had gedronken.

De goede uitslag zijner poging scheen den kapitein zeer te verblijden. Hij moedigde mij opnieuw aan tot het verdrijven mijner zinnelooze gedachten, zooals hij ze wel eenigszins met reden noemde; en dan eindelijk mij een stuk van vijf franken in de hand duwende, verliet hij mij, zeggende:

"Gij hebt geen geld? Dáár, wandel nu en zoek eenig vermaak. Wat de beddelakens betreft, die men u ontstolen heeft, denk er niet te veel aan: ik zal die zaak wel regelen."

Met tegenzin begaf ik mij, volgens zijn bevel, ter wandeling buiten de stad; ik dwaalde er uren lang in eenzaamheid, droomend van mijne ijselijke slavernij, van den vurigen haat, dien ik meende, dat de kapitein mij toedroeg, van der menschen onrechtvaardigheid en van allerlei andere dingen, die mijne krankzinnige dweepzucht konden voeden.

Bij het terugkeeren naar de stad ontmoette ik eenen kreupelen man, die mij eene aalmoes vroeg. Ik gaf hem het stuk van vijf franken, mij door den kapitein geschonken. De bedelaar aanschouwde mij met verbaasden blik, als wilde hij mij vragen, of ik wel bij mijne zinnen was. Een soldaat, die vijf franken wegschenkt, moest in zijne oogen zot of iets dergelijks zijn! Wel een vierendeel uurs bleef de verbaasde man mij achterna zien; wat mij betreft, ik was tevreden, dat het geld van hem, dien ik de oorzaak van mijn ongeluk waande, uit mijnen zak verdwenen was, zonder dat mijn geweten mij kon verwijten, iets er van te hebben gebruikt.

Des anderen daags kwam mijn vader te Bergen. Toen mijne oogen hem zagen, vloog ik hem weenend aan den hals en bezwijmde schier van aandoening. Mijne bleeke wangen boezemden hem een diep medelijden in: liefderijk en troostend waren zijne woorden in het eerst, doch na eene wijl begon hij eene hevige berisping tegen mijn gedrag uit te spreken, bovenal toen ik den