Pagina:Conscience, De omwenteling van 1830 (1882).pdf/70

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kapitein van wreedheid en van haat tegen mij beschuldigde.

Mijn vader, om te weten, wat er in mijne brieven gegrond kon zijn, was tot den kapitein gegaan, vooraleer naar de kazerne te komen; hij was door hem gulhartig en vriendelijk onthaald geworden, had ten zijne huizen het middagmaal genomen, had met hem gesproken over Napoleon en de oorlogen van het keizerrijk; in één woord, men had hem bejegend als eenen broeder. De kapitein had hem ook uitgelegd, dat al mijn lijden slechts in mijne inbeelding bestond, hoe hij zich vele moeite gaf om mij van mijne droomkwaal te genezen; hij had hem gerustgesteld over mijnen toestand en hem beloofd, voor mij als voor zijn eigen kind te zullen zorgen.

Het spreekt van zelf, dat mijn vader in zulke gemoedsstemming mijne klachten niet kon goedkeuren. Hij laakte mijne dwaze denkbeelden met bitterheid; ja, hij werd gram en spijtig als hij zag, dat mijne overtuiging door geene woorden of bewijzen te veranderen was, en ik met eene onplooibare stijfhoofdigheid allen troost, die mij ongelijk gaf, wegwierp als eene onrechtvaardigheid.

Na anderhalve dag verblijf te Bergen, keerde mijn vader mistroostig naar Antwerpen terug. Ik gevoelde mij ongelukkiger dan te voren. Niemand, niemand kon mij begrijpen, zelfs niet mijn vader!




 

VII.


In den loop der maand Mei 1832 borst eensklaps de choleraziekte in Bergen los; het was hare eerste verschijning in België. Deze schrikkelijke kwaal, die voor zoovele huisgezinnen eene bron van smart en ongeluk moest zijn, werd mijne redding.

Om de soldaten zooveel mogelijk van de ziekte te bevrijden, verspreidde men ons regiment op de dorpen der provincie Henegouwen; deze bewegingen en het vrijere leven bij de boeren gaven mijnen geest wat rust en mijn lichaam den tijd om zijne krachten een weinig te herstellen. Mijne bleekheid verdween; en, alhoewel ik nog zeer mager bleef, scheen toch het gevaar des doods van mij afgekeerd. Mijn sergeant-majoor was uit het depôt teruggekeerd; daardoor werd ik verlost van zorgen en hoofdbrekerij, welke in den toestand mijns geestes veel hadden bijgebracht om mijne zinnen te verwarren.

Wij vertrokken welhaast naar de provincie Limburg, om het Hollandsch garnizoen der stad Maastricht te bewaken; op de