Pagina:Constitutie voor het Koningrijk Holland (1806).pdf/29

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Jan van Styrum, Lid der Vergadering van Hun Hoog Mogenden.

Willem Six, Lid van den Staats-Raad, en

Gerard Brantsen, Minister Plenipotentiaris der Bataafsche Republiek bij Zijne Keizerlijke en Koninklijke Majesteit, Lid van het Legioen van Eer.

Dewelken, na hunne Volmagten te hebben uitgewisseld, zijn overeengekomen van het navolgende :


Art. 1.

Zijne Majesteit de Keizer der Franschen, Koning van Italiën, zoo voor hem, als voor zijne Erfgenamen en Opvolgers voor altijd, guarandeert aan het Volk van Holland de handhaving zijner constitutioneele Wetten, zijne onafhankelijkheid, de integriteit van zijne Bezittingen in de beide Werelden, zijne Staatkundige, Burgerlijke en Godsdienstige Vrijheid, zoo als dezelve bij de thans vigerende Wetten zijn verzekerd, mitsgaders de vernietiging van alle Privilegiën in het stuk van Belastingen.


Art. 2.

Op de plegtige aanvrage van Hun Hoog Mogende, vertegenwoordigende de Bataafiche Republiek, dat de Prins Louis Napoleon moge worden benoemd en gekroond tot Erfelijken en Conftitutioneelen Koning van Holland, zoo voldoet zijne Majesteit aan dat verlangen, autoriserende dienvolgens den Prinse Lodewyk Napoleon, om de Kroon van Holland aantenemen,