Pagina:Constitutie voor het Koningrijk Holland (1806).pdf/8

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Art. 11.

De Ambten en Bedieningen van den Staat, buiten die gene, welke behooren tot den Persoonlijken dienst van het Huis des Konings, zullen aan geene anderen dan aan Nationalen kunnen worden toevertrouwd.


Art. 12.

De Regering der Hollandsche Koloniën wordt door bijzondere Wetten bepaald: de ontvangst en uitgave der Koloniën zullen beschouwd worden , als uitmakende een gedeelte der ontvangst en uitgave van den Staat.


Art. 13.

Het Rijk is een, en blijft verdeeld in Departementen, Ringen en Gemeenten.

De Wet bepaalt de inrigting van de Departementale en Gemeente-Besturen.


Art. 14.

De Wet bepaalt de vereischten tot de uitoefening van het Stemregt, en de wijze, waar op hetzelve zal worden uitgeoefend.

Deze Wet zal echter nimmer kunnen strijdig zijn met de beginzelen van persoonlijke onafhankelijkheid en eigendom.


Art. 15.

De Wet bepaalt de wijze , waar op de Leden der Vergade-