Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/117

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

slopen van Floortje, dan moet je het maar zeggen, hoor... ik ga toch de kant van Iserief uit... En ging zij dan de kant van Iserief uit, dan mopperde zij in zichzelf: natuurlijk, Dorine is er weer goed voor; niemand anders dan Dorine kan weer naar Floortjes slopen informeren; waarom gaat het kind niet zelf, of waarom zenden ze niet de oppasser!

Paul zag Constance het meest van alle zusters en broers. Hij had ten eerste in haar gevonden een nog altijd vrij geduldige toehoorster voor zijn eindeloze ontboezemingen en filosofieën; daarbij was hij het meest sympathiek aan Van der Welcke zelf, ging hij wel eens een sigaret roken bij Van der Welcke in diens rookkamer en was in hun huis het meest van allen de broer: de gewone broer. Hij kwam 's morgens wel eens aan en liep naar Constance's slaapkamer, als zij zich nog kleedde, en hij beweerde, dat hij wel mocht binnenkomen, al stond zij in haar onderrok. Hij had, als hij niet te lang van stof werd, een gezellig gesprek over zich, dat Van der Welcke ook waardeerde. Hij bezag Addy altijd met het oog van een wijsgeer en Addy mocht hem wel, hem komisch vindende met zijn keurige pantalons en mirobolante dassen. Constance hield van hem en het was in Paul, dat zij waarlijk het éerst had teruggevonden een broer — in hem, met wie zij in vroegere jaren — zij een meisje van twintig, hij een kind van dertien — de minste aanraking, de minste gemeenschap van ziel had kunnen hebben.

 
 

XXI

— En je denkt er aan de volgende winter je aan het Hof te laten presenteren, zei Van Vreeswijck, zijn clubgenoot nog uit Leiden — nu kamerheer in buitengewone dienst bij de Koningin-Regentes — tegen Van der Welcke, terwijl zij samen uit de Place Royale kwamen. Van der Welcke keek op.

— Ik heb er nog geen moment aan gedacht...

— Zo? Ik had toch gehoord, dat het je plan was, of liever de intentie van je vrouw.

— Ik heb er nog niet de minste gedachtenwisseling over gehad met mijn vrouw...

Van Vreeswijck nam Van der Welcke's arm.

— Waarlijk niet? Nu... om je de waarheid te zeggen... ik begreep het ook niet goed.

— Waarom niet? vroeg Van der Welcke, dadelijk beledigd.

— Kerel, ik mag toch ronduit met je spreken, niet waar, als met een oud vriend. Maar als je susceptibel bent... laten we dan een intiem gesprek vermijden.

— Neen, zeker niet: wat wou je zeggen...

— Ik wou je niet anders zeggen, dan wat je zelf begrijpen