Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/118

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zult, als je een ogenblik nadenkt... Maar als de gehele kwestie van presentatie aan het Hof niet bestaat bij jullie beiden — laat mij er dan ook geen kwestie van maken.

— Neen, neen! hield Van der Welcke vol, geïnteresseerd. Leuter nu niet en zeg nu wat je zeggen wou...

— Ik begreep niet, dat je het idee hebben zou, of dat het een idee van je vrouw zou zijn: dat zeg ik eerlijk... De Staffelaer is geparenteerd aan de Eilenburghs en aan de Van den Heuvel Steyns... en het zou toch pijnlijk voor je vrouw en voor jou zijn die lui te ontmoeten, niet waar... Dat is alles...

— Dat is kort gezegd, zei Van der Welcke, nog steeds ontstemd.

— Maar in die enkele woorden ligt de hele kwestie.

— Je hebt gelijk, mopperde Van der Welcke dof. We hadden misschien hier maar nooit moeten komen.

— Wat is dat nu voor onzin! zei Van Vreeswijck zwakjes. Je oude kennissen zijn blij je hier terug te zien. De kwestie van het Hof bestaat zelfs niet bij je in huis... Nu, dan is er immers niets om over te tobben... Wat mij betreft, ik apprecieer het bizonder je hier terug te hebben, ging hij voort, opgewekter, bijna verlucht. Ik heb van de keren, dat ik het voorrecht had je vrouw te ontmoeten in Brussel, de aangenaamste souvenirs behouden. Wanneer convenieert het jullie, dat ik je nu eens een visite maak?

— Op een avond? Of als je nu waarlijk een goed vriend wilt zijn... kom dan eens eten.

— Dat is een gezellig idee. Wanneer dan?

— Kom dan overmorgen, zeven uur.

— Heel graag. Intiem? En dan zal ik morgen maar een kaartje brengen...

— A propos, zei Van der Welcke. De Staffelaer... Waar is die nu...

— Op zijn buiten, bij Haarlem... Een krasse man nog... Hij is diep in de tachtig...

— Dat zal wel...

Zij namen afscheid. Van der Welcke, somber, ging naar huis. Het was vreemd, maar altijd, als hij 's middags uit Witte of Plaats terugkwam, had hij die somberheid troebel in zich. Toen hij thuis echter Addy zag, verhelderde zijn gezicht dadelijk, maar toen de jongen, voor den eten, wilde ravotten, bedacht Van der Welcke of Constance het wel goed zou vinden, dat hij Van Vreeswijck te dineren had gevraagd, voor overmorgen...

Zij zetten zich aan tafel.

— A propos, zei Van der Welcke aarzelend. Ik heb Van Vreeswijck ontmoet... en hij wou... hier een visite maken... en vroeg, wanneer het je zou conveniëren.

— Dat had hij al lang kunnen doen, zei Constance, die Van Vreeswijck in Brussel een paar keren aan huis had gehad.

— Hij excuseerde zich ook, verdedigde Van der Welcke