Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/154

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ongenade, de goddelijke frons temperend tot zachtere blik. Dat was haar geheim en wat zij, stilzwijgend, haar man zeide van het nieuwe geloof, bleef toch nog voor hem geheim, en drong hij niet door in de woordweinige avonden, als zij samen zaten en lazen, en hij het haar — stilzwijgend — hoorde zeggen: dat zij anders geloofde dan vroeger, omdat de onverbiddelijkheid haar geen bevrediging had gegeven.

Nu was het de dag geworden, dat het was de verjaardag van Henri. Zij kleedde zich dadelijk aan, moeilijk en met bevende handen, en toen Piet haar gezegd had, dat er om negen uur een trein was, bloosde zij en bleef stil zitten wachten, tot het rijtuig was ingespannen en Piet haar waarschuwen zou. Zij deed aan het ontbijt als gewoonlijk maar ongemerkt poogde zij niet te eten, omdat het brood steken bleef in haar keel, en toen aan de ontbijttafel haar oude man tot haar zeide:

— Heb je Henri niet getelegrafeerd?

zeide zij:

— Neen...

Bijna onhoorbaar, en — stilzwijgend — zeide zij alzo haar man, dat zij Henri verrassen wilde.

Zij bleef maar onbewegelijk zitten, waste deze morgen de kopjes niet af, zoals zij altijd gewend was te doen — een beetje verlegen door dat ongewone, voor haar man, en de meid, en voor Piet. Zij hoorde de pendule tikken, telkens viel er een seconde weg... en zij was bang, als Piet zo treuzelde, te laat te komen... of dat haar een ongeluk gebeuren zou... Gelukkig kwam de morgencourant en de oude man dook in de bladen, terwijl zij wachten bleef, haar ouderwets zwart oude-dames-hoedje al op en de mantel al om, tot Piet zou zeggen, dat het nu tijd was... De meid waste de kopjes af, en zij was wel bang, dat de meid er een breken zou — omdat zij de gewoonte niet had... Het was wel een gehele verandering, zo in het gehele huis... nu zij die morgen ging met het spoor, naar Den Haag, naar Henri, die jarig was... Zij was verlegen, en zij vreesde, dat buiten op de weg, en aan het station, de mensen zouden kijken en praten waarom mevrouw Van der Welcke op reis ging... En toen eindelijk Piet kwam waarschuwen, kon zij eerst niet opstaan, omdat zo beefden haar oude benen, en de voeten staken, als sliepen ze... Maar zij deed een moeilijke poging, stond op, gaf het geld aan Piet, en de oude man zeide:

— Piet, zal je voor mevrouw oppassen — met het in— en uitstappen?

Piet beloofde het, en zij nam afscheid van de oude man. Het rijtuig stond voor, en zij dorst niet goed kijken naar Dirk, de koetsier, omdat zij verlegen was, terwijl Piet het portier openhield en haar hielp instijgen, met een beetje moeite. In het rijtuig dook zij naar achteren, omdat de groenteboerin juist voorbij kwam, en zij bang was, dat die haar zou zien. Ook bedacht