Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/216

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Het is hun eigen schuld!

Van der Welcke raasde op, zich niet meester. Hij draaide om de deur, Paul hield hem tegen, maar te laat, en op de drempel krijste hij, briesende tot Adolfine, die hij nu vlak zag in het gezicht:

— Waarom mijn eigen schuld?

— Waarom? zei Adolfine woedend, zich herinnerend de hoge toon, die hij tegen haar had aangeslagen na de twist van de jongens. Waarom?... Was in Brussel gebleven!

— Adolfine! riep Van der Welcke, rood, ziedend, briesende, gespannen in al zijn zenuwen. Je bent een vrouw, en een vrouw met slechte manieren, en je kan je dus permitteren tegen een man alles te zeggen wat je verkiest. Maar als je man ook vindt, dat ik in Brussel had moeten blijven... heeft hij het maar te zeggen, uit jouw naam of uit zijn eigen naam. Dan zal ik hem mijn getuigen zenden!

Van Saetzema juist kwam aan.

— Dan zal ik jou mijn getuigen zenden! herhaalde Van der Welcke razend.

— God neen, kerel! riep Van Saetzema verschrikt. En Adolfine begon de handen te persen; ook verschrikt, zich terugtrekkende in een weke bui van beledigd overgevoel.

— Hij zegt, dat ik geen manieren heb! Hij zegt, dat ik geen manieren heb! De vlegel! De ploert! Ik! Ik moet maar alles slikken. Mij zegt maar iedereen alles!

Zij huilde nu werkelijk in haar zakdoek. Door de twee salons was als éen emotie... Overal tussen de broers en zusters en de jongere neven en nichten waren stille vlugge gesprekken, de woorden gefluisterd, de blikken schichtig, en geen rustig groepje vormde zich, de speeltafels bleven onaangeroerd, om de allergaartafel in de serre zat niemand.

— Herman! riep mama, bijna klagend. Organizeer je niet een partijtje?

— Jà, kom dan toch! zei tante Lot tegen Ruyvenaer. Ajo dàn... wij spelen, jà? Nou... wie speelt dan... Saetzema, jij dan? ... Kom dàn Toetie... kom dàn. Trèk dan een kaart... Paul, jij dan... toè dan...

— Neen, tante, dank u, ik speel niet...

— Ach, moèilijk vanavond, zei tante. Van Naghel en Bertha nog niet present, jà? Kom dàn... ajo nou... wij spelen! Ah, daar gheb je Karel en Cateau... Waarom... jullie so laàt, ja! Ajo dan, dadelijk trekken spélen!

En tante enrôleerde dadelijk Karel en Cateau, hield ze vast, dwong de toestand, wilde whisten kalm, rustig, gezellig als altijd op het "familietafereel"... Maar Cateau, dadelijk, zag de opwinding, die als een koorts, de mensen onrustig maakte in die twee grote kamers, en Adolfine bespeurende, wist zij, nog voor zij haar kaart getrokken had, aan tante Lot te ontsnappen en te vragen: