Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/711

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Mama...!

— Mevrouw Van der Welcke...!

Het klonk als een groet, maar hun stemmen waren ontroerd: omdat zij begrepen, dat Constance gezien had. Constance's stem beefde, maar zij zei alleen:

— Dag kind... meneer Erzeele — zij kuste Mathilde, gaf Erzeele de hand. Ik ben met Marietje gekomen... ze is bij haar ouders nu... en ik kom je eens opzoeken... en dacht bij je te lunchen... als het kan.

Zij dwong haar woorden en haar stem heel gewoon, en zij slaagde... en omdat zij slaagde, meende zij plotseling, dat het niets was, dat zij gezien had: een ogenblik van vertrouwelijkheid...: waren zij niet oude kennissen... had zij als heel jong meisje — hij nog kadet — zelfs niet met hem gedanst in hun dansclub... Er was niets, er was niets, en haar eigen gewoon klinkende stem stelde haarzelf gerust.

— U blijft dus lunchen, zei Mathilde.

— Als je me hebben kunt.

— Zeker... Addy is nog niet thuis.

— Zijn de kinderen boven...

— Ja... ik zal ze beneden laten komen...

Erzeele nam afscheid, zei, dat het zijn tijd was, herhaalde, natuurlijkweg, met Mathilde een afspraak elkaar morgen terug in de tennisclub te vinden. Constance, met éen blik, nam hem op: hij was, in zijn uniform, jong, breed en kort, zijn gezicht blond, bruin verbrand; ingedrongen, sterk van schouders, breed van nek, stond zijn kop pittig, flink, militair, met een paar blijde, kinderlijke grauwe ogen: een lange blonde snor schaduwde over zijn lippen, lachende blij, rood zinnelijk: een lach, die de kleine scherpe tanden ivorigjes glanzen liet... Zijn dik blond haar kroesde even... Het was heel vreemd, maar plotseling trof het haar, snel, dat Erzeele's blik geleek op die van haar eigen man, Van der Welcke, toen... toen hij jong was geweest... toen zij hem in Rome had leren kennen... Iets in de kinderlijkheid van zijn blik en zijn wat sensuele lach, iets in zijn figuur, in zijn tanden liet haar denken aan Henri, jong...

— Je kent hem al lang, nietwaar... vroeg Constance, toen hij gegaan was.

— O ja, zei Mathilde vaag.

Maar de bonne bracht Jetje beneden en Constant, om ze grootmama te tonen: daarna zouden de kinderen nog even uitgaan.

— Ze zien er goed uit, zei Constance gesmoord, een zware druk van on begrijpelijke weemoed op haar hart — zo zwaar, dat zij er als om wenen wilde, trots zich haar ogen voelde vochtig worden.

— Ja, zei Mathilde; ze zijn ook gezond... Het is ook een heel systeem wat Addy en ik hebben met die bizondere voeding...