Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/712

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het geregelde uitgaan. Verleden stormde het... en Addy wilde absoluut, dat ze toch gingen... Ik ben het daarin wèl met hem eens...

Plotseling nam Constance, terwijl zij Jetje hield op de schoot, Constant aan haar rokken hing — Mathilde's hand:

— Het is dus wèl goed tussen jullie? vroeg zij zacht, bijna smekend.

— Hoe meent u...

— Je bent nu gelukkig, Mathilde... hier in Den Haag...?

— O zeker mama... U begreep zelf, niet waar, dat ik wel eens naar mijn eigen huis verlangde.

— Ja kind, ik begreep het...

— Alleen...

— Wat...

— Het spijt me, dat ik u Addy ontnomen heb...

— Maar kind... een zoon behoort niet aan zijn ouders.

— Toch verwijt ik het me... Maar ik kòn niet langer bij u blijven... U begrijpt wel, dat was niet... omdat... omdat u niet lief voor me was. U was wel lief... probeerde het te zijn, hoewel ik niet geloof, dat papa van mij houdt, dat Emilie, tante Adeline, al de anderen van mij houden... Ik neem het hun ook niet kwalijk: ik hou ook niet van hen.

Constance zweeg.

— Ik ben heel anders dan de neven en de nichtjes... en papa, papa is altijd jaloers geweest.

— Kind...

— U ook wel: maar u streed er tegen.

— Mathilde, ik heb nooit anders verlangd, dan dat je je thuis met ons zou voelen, dan dat er iets van je zou samensmelten met ons...

— Juist... en dat kon niet... ik verschilde van u allen te veel, en te Driebergen... zou ik op de duur bijna even nerveus zijn geworden... als Mary...

Een haat klonk door in haar stem.

— Neen kind, hernam Constance. Je was niet gelukkig bij ons. Maar omdat ik hoop, dat je nu gelukkig bent...

Zij was nerveus opgestaan; de bonne, binnen gekomen, nam de kinderen mee; zij zouden nog even op straat gaan, voor de lunch.

— Zeg Mathilde... bèn je gelukkig... hou je nu weer helemaal van Addy...

— Ik heb altijd van hem gehouden... Wat meent u?

— Dan is het goed... dan is het goed, kind...

— Waarom is u zo treurig... u heeft tranen in de ogen.

— Den Haag soms maakt me treurig... De koetsier toerde me om en ik zag allerlei oude huizen van vroeger... toen wij hier allen waren.

— Verlangde u terug naar Den Haag...