Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/109

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Psyche deed een stap vooruit...

— Beek! riep zij nu. Kleine stroom van het land van Heden, kabbelende klare rust, waarin ik nooit meer mij koelen zal... o zeg hem, dat ik onwaardig ben, en hem smeek mij te vergeven!!

De beek pruttelde over de steenen en mompelde: neen, neen...

— Kom! Kom! riepen de bacchanten.

Nu plukte Psyche een enkele viool, wit als een meisjesgezichtje.

— Zachte viool! sprak ze. Nederige bloem, wees niet trotsch! Je koningin, die haar rijk verlaat, smeekt te vergeefs de star en de beek. Zij is niet meer koningin: gehoozaamd wordt ze niet meer. Zachte viool, verhoor het smeeken van Psyche, die, onwaardig, het Heden verlaat...

— Blijf, Psyche! smeekte de bloem in haar hand.

— Lief bloempje! sprak Psyche. Geboren in het mos, verwelkende, als het geplukt is. Wat weet je van goden en sterveling! Wat weet je van ziel en van leven en macht! Psyche kàn niet meer blijven. Maar smeek de liefde haar te vergeven...! O, zèg hem mijn laatste boodschap!!