Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/123

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verschroeide ziel smachtte naar den balsem van zijn liefde in den koepel van kristal, naar de klanken van zijn lier, naar de teedere woorden in den tuin van het Heden.

Zij hoopte, zij zag uit...

In bleeken morgenzonneglans klaarden de paarse misten op, trokken zij op als violette gordijnen...

Zij zag uit: daar was het Heden...

Daar zoû Eros zijn, treurende om zijn stoute Psyche!

Daar zoû hij haar straks vergeven...

O, hoe zij hoopte, hoe zij smachtte! ... Zij smachtte, zij strekte de armen uit, en zij durfde roepen met klagelijke stem:

— Eros!

De wind bruiste door struik en struweel en zong van den naderende winter. De paarse gordijnen van mist trokken op. De treurige herfstmorgen verscheen. Daar lag het Heden zichtbaar nu...

En Psyche spiedde uit, de hand boven de oogen...

En daar zag zij haar vroeger geluk, verwoest. In een dooden, verdorden tuin, een ruïne: verbrokkeld kristallen zuilen. En tusschen de zuilen spinneweb; over den tuin heen spinne-