Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/46

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de naam van de stammoeder van haar geslacht, zooals ik draag den naam van den god, die het mijne verwekte?

— Ik geloof van wel, murmelde Psyche, verlegen.

— Zij is nog een kind, prins: vergeef haar! herhaalde de koning.

— Vergunt Uwe Majesteit mij niet te vragen naar de hand en het hart Harer derde prinses en dochter?

— Zeker prins, maar zij is nog zoo jong... Als zij mij verlaat zal ik heel treurig zijn. Maar heeft zij je lief, dan sta ik haar aan je af, want dan zal zij gelukkig worden...

Zoû je willen worden mijn vrouw, zeg Psyche?

Psyche bloosde heel rood. Hare bloote leedjes bloosden, hare wiekjes bloosden.

— Prins, aarzelde zij, en zach schuchter naar haar vader. Je doet mij veel eer. Maar mijn zusters zijn veel mooier en wijzer dan ik. En mijn vader zoû mij missen, als ik met je heenging naar het Rijk van het Heden.

— Maar welke voorwaarde zoû je mij stellen, zeg, Psyche?

Psyche aarzelde. Zij had op de lippen te juichen: vang mij de Chimera, bind hem