Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/60

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Vadertje! fluisterde zij bevend; waarom ben je gegaan? Ik ben nu heel alleen! Voor Emeralda ben ik bang, en Astra ziet niet naar mij om: zij ziet alleen naar de sterren. Vadertje! Vergeef me! Ik heb je bedrogen! Ik heb door het luchtruim gedraafd op den rug van het vliegende paard. Maar vadertje, het paard is mooi, en ik heb den Chimera lief! O, vadertje, ik heb je bedrogen, en nu ben ik alleen, en ik heb niemand, die voor mij zorgt! Dood ben je, vadertje, en gebalsemd, en opgesloten in goud en kristal en juweelen, en je hoort je kleine Psyche niet; je ziet niet naar je dochtertje om. Alleen! Alleen! Ontzaglijk is het kasteel; driehonderd torens staan hoog in de lucht; ik ben nooit in alle driehonderd geweest, hoe ik ook heb gedwaald. O, vadertje, o, vadertje, waarom ben je van me gegaan! Wie heeft mij nu lief, wie beschermt me voor het leven! Vadertje, vaarwel, ik blijf hier niet! Ik ga heen! Ik verlaat het kasteel. Groot is de wereld en boos, maar Emeralda is machtig en ik ben voor haar bang. Als ik blijf, zal zij mij met haar blik voortjagen in een toren, en opsluiten voor heel mijn leven, en mijn vleugels zal ik te pletter slaan tegen onbreekbare traliën. Vadertje, vaarwel! Ik blijf hier niet. Ik vlucht!