Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/143

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
  Ik val van angst, ’k val van vermoeinis neêr!
De poorten van de hel heroopnen zich, en geven
    de schim van Argus de aarde weêr!
    Ik zie het monster om my zweven,
het volgt my waar ik sta, ’t bewaakt op nieuw mijn schreên……
nog ruischt de toon der rietpijp door mijn zinnen,
die eens vermogend was den woestaart te overwinnen,
  maar machtloos thands! — Waar, waar voert gy my heen,
o Jupiter? Van waar die reeks van plagen
op my, die ach! uw deernis slechts verdien?
  Moet eerst de laatste van mijn dagen
   het einde dezer foltring zien?
  Of zoo ik misdaân heb te boeten,
  zoo splijte de aarde voor mijn voeten,
of zij my de afgrond van de zeeën tot een graf!
  Uw bliksem moge mij verpletten!
De doodwond zal alleen my van mijn leed ontzetten!
’k Ben afgefolterd, ’k zal bezwijken in mijn straf!
Bespoedig slechts het uur, bespoedig ’t op mijn smeken!

DE REI.

Hoort ge uit het hart der maagd den kreet der wanhoop breken?

PROMETHEUS.

Ik hoor den kreet der maagd, vervolgd door Junoos haat,
eens door Jupyn geliefd, thand door Jupyn versmaad.
Het kroost van Inachus treedt tot ons, moê van ’t zwerven,
en ’t hijgen naar een rust, die zy te lang moest derven.

IÖ.

     Wie noemt mijn vader in dit oord? —
     O! onderrichte my een woord,
één woord slechts, wie gy zijt, en waar my ’t noodlot voerde?
Wie zijt ge, gy wiens stem mijn ziel zoo diep ontroerde?
     Die, ongelukkig zoo als ik,
    mijn naam, mijn afkomst toont te weten,
     en de oorzaak van dien helschen schrik,
    waar Iöos geest zoo wreed van is bezeten? —
Wie is er, buiten my, die dus, die schuldloos lijdt?
Gy ziet het offer van den dolsten minnennijd! —