Deze pagina is proefgelezen
Bloost, Nederlanders! Bloost, gy hebt het juk getorscht
van ’t monster, dat naar bloed en naar vernieling dorst
van ’t monster, dat uw land ontzenuwde en uw telgen
den moederarm ontscheurde om rijken te verdelgen
en gantsch Euroop voor hem in ’t stof te zien geknield.
De tijd is daar! Wreekt nu, met d’ouden moed bezield,
den hoon u aangedaan: gy hebt uw naam herkregen,
gy zaagt Oranje weêr; klemt den gevreesden degen,
waar ’t Spaansche heir voor vlood! Uw sterk gespierde hand
duld’ nu geen Gauler in ’t herboren Vaderland.
Hy viel, hy die Euroop in ’t ijzeren juk wou knellen,
die waande dat geen macht zijn reuzenkracht kon vellen;
het recht verwon; hy viel: een woesten stroom gelijk,
die de ijdle golven breekt voor d’ opgeworpen dijk.
van ’t monster, dat naar bloed en naar vernieling dorst
van ’t monster, dat uw land ontzenuwde en uw telgen
den moederarm ontscheurde om rijken te verdelgen
en gantsch Euroop voor hem in ’t stof te zien geknield.
De tijd is daar! Wreekt nu, met d’ouden moed bezield,
den hoon u aangedaan: gy hebt uw naam herkregen,
gy zaagt Oranje weêr; klemt den gevreesden degen,
waar ’t Spaansche heir voor vlood! Uw sterk gespierde hand
duld’ nu geen Gauler in ’t herboren Vaderland.
Hy viel, hy die Euroop in ’t ijzeren juk wou knellen,
die waande dat geen macht zijn reuzenkracht kon vellen;
het recht verwon; hy viel: een woesten stroom gelijk,
die de ijdle golven breekt voor d’ opgeworpen dijk.
’t Was middernacht. De slaap, door ’t menschendom afgebeden,
goot zijn verkwikkend vocht op d’afgetobde leden.
Maar Frankrijks dwing’land waakt; door felle smart geprangd
ontvlucht de rust zijn oog, dat na haar zoet verlangt.
Nu dondert in zijn oor de wraakstem van ’t geweten;
zijn bloed verstijft, terwijl zijn leden rillend zweeten,
de kracht zijn ziel begeeft: beweegloos staat hy daar
met strakgespannen oog en opgerezen heir,
daar schikbre beelden zich in ’t matte brein vergad’ren,
de schim van Lodewijk hem dreigend schijnt te nad’ren,
het zwaard te toonen, dat zijn misdaên straffen moet,
en hy een bloedrivier ziet zwalpen aan zijn voet.
Zijn moed keert eind’lijk weêr: de nare hersenspoken
verdwijnen: hy barst los, en spreekt in woede ontstoken:
„Neen, schoon mijn oog door u gefolterd eeuwig waakt,
„schoon gy de dagen my tot nare nachten maakt,
„en my mijn wandaên steeds weêrgalmen doet in d’ooren.
„Geweten! ’k trots uw wraak, ik zal uw stem versmoren
„wat menschenbloed, wat ramp het koste, ik zal den tijd
„mijn naam doen sparen, u en gansch ’t heelal ten spijt.
„Europa hate my! Ik zal haar meester wezen;
„’k begeer haar liefde niet; ’k wil my van haar doen vrezen
„Geweten!, ja de straf die gy my dragen doet,
„wordt op dit denkbeeld in het lijdend hart verzoet.
„Welaan! Het zwaard hervat! ’k wil tot de verste streken,
goot zijn verkwikkend vocht op d’afgetobde leden.
Maar Frankrijks dwing’land waakt; door felle smart geprangd
ontvlucht de rust zijn oog, dat na haar zoet verlangt.
Nu dondert in zijn oor de wraakstem van ’t geweten;
zijn bloed verstijft, terwijl zijn leden rillend zweeten,
de kracht zijn ziel begeeft: beweegloos staat hy daar
met strakgespannen oog en opgerezen heir,
daar schikbre beelden zich in ’t matte brein vergad’ren,
de schim van Lodewijk hem dreigend schijnt te nad’ren,
het zwaard te toonen, dat zijn misdaên straffen moet,
en hy een bloedrivier ziet zwalpen aan zijn voet.
Zijn moed keert eind’lijk weêr: de nare hersenspoken
verdwijnen: hy barst los, en spreekt in woede ontstoken:
„Neen, schoon mijn oog door u gefolterd eeuwig waakt,
„schoon gy de dagen my tot nare nachten maakt,
„en my mijn wandaên steeds weêrgalmen doet in d’ooren.
„Geweten! ’k trots uw wraak, ik zal uw stem versmoren
„wat menschenbloed, wat ramp het koste, ik zal den tijd
„mijn naam doen sparen, u en gansch ’t heelal ten spijt.
„Europa hate my! Ik zal haar meester wezen;
„’k begeer haar liefde niet; ’k wil my van haar doen vrezen
„Geweten!, ja de straf die gy my dragen doet,
„wordt op dit denkbeeld in het lijdend hart verzoet.
„Welaan! Het zwaard hervat! ’k wil tot de verste streken,