Deze pagina is proefgelezen
„’k wil tot Europa’s grens het oorlogsvuur ontsteken —
„het uitgestekte land, door Peters wijze wet
„in vroeger eeuw beschaafd, zij door mijn volk bezet!
„’t Zal overwinnend zelfs tot in zijn hoofdsteên dringen,
„en daar zijn opperheer tot onderwerping dwingen.
„Zoo vestig ik de kroon onwrikbaar op mijn kruin,
„en heersch op heel Euroop of op Europes puin."
Hy spreekt: de zon had naauw haar gouden kar bestegen:
hy roept zijn benden zaâm, voorspelt een wisse zegen;
zy volgen hem, hy snelt, verwint; de vijand vliedt,
en ’t zegevierend heir stroomt op zijn grondgebied.
Reeds is ’t op ’s dwinglands wenk naar Moscows wal getogen,
vol hoogmoed nadert hy — wat schouwspel treft zijn oogen!
Een zwarte wolk van rook stijgt op; aan alle kant
vertoont de vuur’ge lucht den ijsselijken brand.
De schrik op dit gezicht vermeestert zijne zinnen,
hy snelt vertwijfelend in aller ijl naar binnen,
en ziet …… de ontvolkte stad ’t vernielend vuur ten buit.
Vergeefs barst hy verwoed in lasterwoorden uit:
Zijn volk tracht op zijn last den woesten brand te doven:
Vergeefs! d’ onbluschbre vlam stijgt meer en meer naar boven.
Driewerven rijst de zon, en driemaal daalt ze neêr,
de vierde dag verrijst en Moscow is niet meer!
(het menschdom zag ’t verbaasd) uw eigen’ stad verbrand.
Die daad heeft aan Euroop de vrijheid wêr gegeven,
en dankbaar zal ’t uw naam, zoo lang ’t bestaat, doen leven,
en gy, o Nederland! gy, dat dit voorbeeld ziet!
Herleeft in u de gloed der vrijheidsliefde niet?
Denkt ge aan uw Reddren niet, den schrik der dwingelanden,
wier vuist u heeft verlost van Spanjes wreede banden?
Gord, gord in ’t eind het zwaard, o Neêrland! Aan uw zij!
En wreek in ’s vijands bloed uw voor’ge slavernij!
Zoo zag de Dwingland dan die stad in asch verkeeren,
waar hy de strengste koû zich vleide te trotseren.
Het kondigt al de komst des grijzen winters aan:
reeds vloeit de stroom min snel, en blijft beweegloos staan,
en dekt zicht met een korst: de droeve, lange nachten
„het uitgestekte land, door Peters wijze wet
„in vroeger eeuw beschaafd, zij door mijn volk bezet!
„’t Zal overwinnend zelfs tot in zijn hoofdsteên dringen,
„en daar zijn opperheer tot onderwerping dwingen.
„Zoo vestig ik de kroon onwrikbaar op mijn kruin,
„en heersch op heel Euroop of op Europes puin."
Hy spreekt: de zon had naauw haar gouden kar bestegen:
hy roept zijn benden zaâm, voorspelt een wisse zegen;
zy volgen hem, hy snelt, verwint; de vijand vliedt,
en ’t zegevierend heir stroomt op zijn grondgebied.
Reeds is ’t op ’s dwinglands wenk naar Moscows wal getogen,
vol hoogmoed nadert hy — wat schouwspel treft zijn oogen!
Een zwarte wolk van rook stijgt op; aan alle kant
vertoont de vuur’ge lucht den ijsselijken brand.
De schrik op dit gezicht vermeestert zijne zinnen,
hy snelt vertwijfelend in aller ijl naar binnen,
en ziet …… de ontvolkte stad ’t vernielend vuur ten buit.
Vergeefs barst hy verwoed in lasterwoorden uit:
Zijn volk tracht op zijn last den woesten brand te doven:
Vergeefs! d’ onbluschbre vlam stijgt meer en meer naar boven.
Driewerven rijst de zon, en driemaal daalt ze neêr,
de vierde dag verrijst en Moscow is niet meer!
(het menschdom zag ’t verbaasd) uw eigen’ stad verbrand.
Die daad heeft aan Euroop de vrijheid wêr gegeven,
en dankbaar zal ’t uw naam, zoo lang ’t bestaat, doen leven,
en gy, o Nederland! gy, dat dit voorbeeld ziet!
Herleeft in u de gloed der vrijheidsliefde niet?
Denkt ge aan uw Reddren niet, den schrik der dwingelanden,
wier vuist u heeft verlost van Spanjes wreede banden?
Gord, gord in ’t eind het zwaard, o Neêrland! Aan uw zij!
En wreek in ’s vijands bloed uw voor’ge slavernij!
Zoo zag de Dwingland dan die stad in asch verkeeren,
waar hy de strengste koû zich vleide te trotseren.
Het kondigt al de komst des grijzen winters aan:
reeds vloeit de stroom min snel, en blijft beweegloos staan,
en dekt zicht met een korst: de droeve, lange nachten