Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/274

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Dus waarschuwt de Almacht-zelf, den zondige verschenen,
voor Satans invloed. Maar het droombeeld is verdwenen!
De morgenstond verrijst, wiens middag haast getuigt,
of Caïn voor hem een God zijn harden nek nog buigt!
„Ja! (roept hy, wien de nacht de ontzonken levenskrachten
„hergeven kon, maar niet den bittren wrok verzachten!)
„’k Ben meester van mijn drift, en diep gehoond gemoed!
„Ik zal mijn hand niet meer bezoedelen met bloed,
„noch ’t my bestemde leed op andre wezens wreken!
„Mijn ziel is rustig! — Maar vertoeven is dees streken?
„Nee, neen! die lafheid pleegt verdrukte Caïn niet!
„Aan Abel blijv’ 't bezit van ’t vaderlijk gebied!
„De grond, die Abel draagt, moet zeker Caïn haten!
„en ik, ik ga een grond, die my verstoot, verlaten!”

Hy spreekt, en treedt met één zijn’ broeder in ’t gemoet
die nadert, en voor ’t eerst een minder norschen groet
bejegent. Dadelijk ontsluiten zich zijn armen,
om Caïns steenen hart (waar ’t mooglijk!) te verwarmen
aan ’t zijne. Hy treedt voor, en argloos, geleidt
zijn broeder naar het veld, waar hy zijn kudden weidt.
„Mijn afscheid brenge ik u (dus doet zich Caïn hooren);
„u zij het vol genot van dit gewest beschoren,
„u, Adams tederheid, U heel de gunst van God;
„my, niets dan eigen kracht! Met die zoeke ik mijn lot!
„Eeer heden deze Zon in ’t Westen zal verdwijnen,
„zal zy, waar Abel staat, geen Caïn meer beschijnen!” -
„Hoe! (antwoordt Abel hem, van weemoed diep geroerd)
„hoe dus vervreemd van geest, en aan u-zelf ontvoerd?
„Is dit het geen van u een moeder heeft te hopen?
„Ach! Caïn! staan u niet eens vaders armen open,
„aan wien gy mogelijk nog eindloos dierbrer waart,
„zoo gy, by zoo veel moed, de strengheid van uw aart
„die langzaam opengaat voor teêrheid, kost verzachten
„en ’t geen zijn ziel betreurt, niet toondet te verachten?
„Trek in dat wreede woord, dat schrikkelijk besluit,
„die, zoo de rede neit den uitvoer by u stuit,
„de rust van Adams huis misschien voor eeuwig stoorden!”
Dus zegt hy, naar zijn hart; en ondersteunt zijn woorden
met d’ uitdruk des gelaats, waar op een glimlach speelt