Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/646

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
hoe diep verbasterd ook, ontheiligd en verkracht,
zoo vaak Gy-zelf, o God! aan ’t boetende geslacht
uit Adam ’t vergezicht der eeuwen niet ontvouwdet,
en ’t woord der toekomst aan geen Zienders toebetrouwdet,
als die, wier naam, wier schrift, in Israël bewaard,
met Isrels ballingen nog meêtrekt over de aard.
Ontsluit u, Godlijk woord! Propheten van de ouden
maar nooit veròuden dag, op wie de Apostlen bouwden!
Verlicht ons, maar door hulp die valsche Wetenschap
(hoe hoog verheerlijkt) niet, wier waan by elken stap,
terwijl zy ’t Ongeloof met nieuwe flaauwheên huldigt,
zich-zelven nieuwen lof en lauwren meent verschuldigd; —
dier doode kennis niet, die ja! maar al te wèl
met ijskoud oog en hand en scherp gewet scalpel,
gelijk m’ een lijk ontleedt, in ’t Godswoord weet te wroeten
maar dan ook in dat woord geen polsslag zal ontmoeten,
geen levensadem meer, geen hemelharmony
van waarheên, geen geheel volbouwd uit prophecy.
Bestraal Gy-zelf ons, Geest van waarheid en van leven!
die in den aanvang over d’ afgrond wildet zweven
en broeden, tot weldra, op ’t machtwoord van Gods mond,
van uit de duisternis ’t bezielend licht ontstond, —
en geef ons oogen voor de roeping van het Heden,
de hoop der Toekomst en de raadsels van ’t Voorleden.

God schiep Zijn eersten mensch, rechtvaardig, vlekloos, goed;
maar met de vrijheid in het ongekrenkt gemoed
om tusschen Gods gebod en Satans stem te kiezen.
Hy koos. Gods uitspraak volgde. Ach! weinig was ’t verliezen
van Edens dreven en niet uit te spreken lust,
en heerschappij der aard in onverstoorde rust, —
by ’t onafschudbre juk der eens ontfangen zonde,
by ’t rustloos dreigen van dien dood, dien God verkondde
’t weêrspannig menschdom tot bezoldiging en loon,
en Adam ’t eerst doorstónd in ’t sterven van een zoon.
Van die weêrspannig, die schuld, uit één tot allen
gekomen, van dien doem op al wat leeft gevallen,
ellende, tranen, dood, door alle tijden heen,
is zonder onderscheid het wezen, de oorzaak, één.
’t Is de onverzaakte trek by alle stervelingen