Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/108

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd
94
OVER DE NATUURKEUS.

haar naderhand, door sommigen der bewoners te wijzigen en te verbeteren, weder worden gevuld. Want als al de bewoners van een gewest onderling strijden, met wapenen en middelen die met elkander bijna in evenwigt staan, dan zullen uiterst geringe wijzigingen in de levenswijs of in de ligchamen van de eene partij, haar reeds een belangrijk overwigt geven op de andere, en hoe grooter het verschil in strijdkrachten is, des te grooter zal ook het overwigt worden. Er is geen gewest bekend waar alle inlandsche bewoners zoo volkomen voor elkander en voor de voorwaarden, waaronder zij leven, geschikt zijn, dat niet een van allen in het eene of andere opzigt verbeterd zou kunnen worden; want in alle landen zijn de inboorlingen zoo door landverhuizers, die inheemsch geworden zijn, verdrongen, dat de laatsten overal vasten voet verkregen hebben. En als vreemdelingen dus bijna overal de inboorlingen hebben kunnen verdringen en overwinnen, dan mogen wij aannemen dat dáár, waar zulks niet is gebeurd, de inboorlingen zóó tot hun voordeel gewijzigd waren geworden, dat zij aan die indringers weêrstand hebben kunnen bieden.

Als de mensch eene zeer groote uitkomst verkrijgen kan en ook werkelijk verkregen heeft door zijne opzettelijke of onopzettelijke keus, wat zal de natuur dan niet kunnen doen! De mensch kan slechts naar uitwendige en zigtbare kenmerken handelen: de natuur oordeelt niet naar den uiterlijken schijn, uitgezonderd in die gevallen waarin het voorkomen of het uitzigt nuttig kan zijn voor het schepsel. Zij kan op elk inwendig deel werken, op elk spoor van ligchamelijk verschil, op de geheele machinerie des levens. De mensch kiest slechts voor eigen voordeel: de natuur ten voordeele van het betreffende schepsel. Elk uitgezocht kenmerk wordt door haar volkomen ontwikkeld, en het schepsel wordt door haar in de juiste verhoudingen en levensvoorwaarden geplaatst. De mensch houdt de inboorlingen van zeer verschillende landen in het zelfde gewest bijeen; hij ontwikkelt zelden een uitgezocht kenmerk op eene geschikte en