Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/111

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
97
DE NATUURKEUS.

gelen; terwijl eene andere ziekte veel meer perziken met geel vruchtvleesch aantast, dan de zoodanigen welke een anders gekleurd vleesch hebben. En als nu met alle hulpmiddelen der menschelijke kunst zulke geringe verschillen reeds een grooten invloed uitoefenen op de aankweeking van verschillende verscheidenheden, dan zullen voorzeker in den natuurstaat, waar de boomen strijden moeten met andere boomen en met eene menigte vijanden, zulke verschillen moeten beslissen of eene verscheidenheid met gladde of met donzige huid, of eene gele of eene blaauwe vrucht in wezen zal blijven.

Bij het beschouwen van de menigte kleine verschillen tusschen de soorten, welke ons, in zooverre wij daarover in onze onwetendheid kunnen oordeelen, volkomen onbelangrijk voorkomen, moeten wij niet vergeten dat het klimaat, het voedsel en dergelijken ook eenigen invloed uitoefenen. Doch het is nog veel noodzakelijker in gedachten te houden dat er vele onbekende wetten zijn die het verband der deelen onderling beheerschen; wetten, welke, als een deel der bewerktuiging is gewijzigd geworden en de wijzigingen door de natuurkeus opgestapeld zijn ten nutte van het schepsel, wederom andere en dikwijls geheel onverwachte wijzigingen zullen te weeg brengen.

Gelijk wij zien dat er in den tammen staat veranderingen voorkomen die in zeker tijdperk des levens verschijnen, en de strekking hebben om bij de nakomelingen in het zelfde levenstijdperk weder te verschijnen—in de zaden van velen onzer moestuin- en veldvruchten; in den rups- en den poptoestand van den zijdeworm; in de eijeren der hoenders en in de kleur van het dons der kiekens; in de hoorns van schapen en runderen als zij bijna volwassen zijn—zoo geschiedt dat ook in den natuurstaat: de natuurkeus kan op de schepselen werken en hen wijzigen in elken leeftijd, en door de erfelijkheid der wijzigingen ook op de jongen. Als het voordeelig voor eene plant is dat zij zaden heeft die door den wind heinde en verre verstrooid worden, dan zie ik niet in