planting? Eenige algemeene beschouwingen zullen het antwoord op die vraag geven.
In de eerste plaats heb ik eene menigte feiten bijeen gezameld, die, in overeenstemming met hetgeen bijna algemeen onder de veefokkers en plantkweekers geloofd wordt, bewijzen dat zoowel bij dieren als bij planten eene kruising tusschen verschillende rassen, of tusschen individuen van het zelfde ras, maar van een verschillend onderras, kracht en vruchtbaarheid aan de jongen geeft In de tweede plaats bewijzen die feiten dat eene kruising tusschen naverwante wezens, tusschen zoogenoemde bloedverwanten, de kracht en de vruchtbaarheid doet afnemen. Dit alles nu doet mij gelooven dat het eene algemeene natuurwet is—ofschoon wij uiterst weinig van het doel dier wet begrijpen—dat geen enkel bewerktuigd wezen zich zelf bevrucht gedurende eene eeuwigheid van generatiën, maar dat eene kruising met een ander individu nu en dan—misschien met zeer lange tusschenpoozen—volstrekt gevorderd wordt.
Als wij gelooven dat dit eene wet der natuur is, kunnen wij, dunkt mij, eene menigte feiten verklaren, die, uit een ander oogpunt beschouwd, volkomen onverklaarbaar zijn. Zie hier eenigen. Elk bloemkweeker weet hoe ongunstig het voor de bevruchting eener bloem is als zij aan vochtigheid is blootgesteld; en echter, welk eene menigte bloemen hebben hare meeldraden en helmknopjes en stempels en stampers onophoudelijk blootgesteld aan de ruwheid van het weder! Maar als eene kruising nu en dan vereischt wordt, dan zal de groote toegankelijkheid voor de toetreding van het stuifmeel van een ander individu die blootstelling aan de ruwheid van het weder voldoende verklaren, vooral als de eigene helmknopjes en de stamper der plant zoo digt opeen staan, dat eene zelfbevruchting bijna onvermijdelijk schijnt te zijn. Vele bloemen, aan den anderen kant, hebben hare werktuigen ter bevruchting naauw omsloten door andere deelen der bloem, zooals in de groote familie der