Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/124

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd
110
OVER DE NATUURKEUS.

peulvruchten, de vlinderbloemigen, Papilionaceën: doch verscheidene, ja misschien alle vlinderbloemen bezitten met de bijen de grootste wederkeerige geschiktheid voor elkander, daar de bijen er in dringen om nectar te zoeken, en daardoor òf het eigene stuifmeel der bloem brengen op den stempel, òf er stuifmeel van eene andere bloem heenvoeren. Het bezoek der bijen is zoo noodzakelijk voor de vlinderbloemen dat de vruchtbaarheid der laatsten grootelijks vermindert, indien dat bezoek wordt verhinderd. Nu is het naauwelijks mogelijk dat de bijen vrijelijk van bloem tot bloem zouden vliegen, en niet het stuifmeel van de eene bloem tevens naar de andere overbrengen, ten nutte, zooals ik geloof, van de plant. De bijen kunnen in dit opzigt met een penseel vergeleken worden: men weet dat het volkomen voldoende is de helmknopjes van eene bloem even met een penseel aan te raken, en daarna met het zelfde penseel den stempel eener andere bloem, om eene bevruchting te doen geschieden. Evenwel moeten wij niet vooronderstellen dat de bijen op die wijze eene menigte basterden tusschen verschillende soorten zullen doen ontstaan, want als wij op het zelfde penseel het eigene stuifmeel der plant en dat van eene andere soort nemen, dan zal het eerstgenoemde zulk een overwegenden invloed uitoefenen, dat het onvoorwaardelijk en volkomen de uitwerking van het vreemde stuifmeel zal vernietigen, zooals door gärtner is bewezen.

Wanneer wij zien dat de meeldraden van eene bloem plotseling naar den stamper springen, of langzaam de een na den ander zich daarheen buigen, dan schijnt het ons toe als of het volstrekt moet dienen om eene zelfbevruchting te doen plaats hebben: ook is er geen twijfel aan of het is voor dat doel geschikt. Maar de aanraking van insekten is veelal noodig om te maken dat de meeldraden uitspringen, zooals kölreuter bewezen heeft dat het geval is met de berberis; en van dit plantengeslacht, hetwelk eene bijzondere neiging tot zelfbevruchting schijnt te bezitten, is het algemeen bekend dat, als naverwante