Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/143

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
129
DE UITEENSPREIDING DER KENMERKEN.

uit dat die planten onderling zeer verschillend van aard zijn. Bovendien verschillen zij grootelijks van de inlandschen, want van die 162 geslachten zijn er niet minder dan 100 volkomen vreemden, en derhalve wordt daardoor het getal der plantengeslachten van de Vereenigde Staten zeer vergroot.

Door onze aandacht te vestigen op den aard der planten of dieren, welke met goeden uitslag gestreden hebben tegen de inlandschen van zeker gewest, en dáár inheemsch zijn geworden, kunnen wij eenigzins een denkbeeld verkrijgen op welke wijze sommigen der inlandschen gewijzigd zijn geworden, ten einde een overwigt op andere inlandschen te kunnen verkrijgen: wij mogen veilig aannemen dat het verkrijgen van verschillen in ligchaamsinrigting, gevoegd bij nieuwe hoedanigheden, voor hen zeer voordeelig is geweest.

Het voordeel, ten gevolge van afwijkingen van den grondvorm, hetwelk sommige bewoners eener landstreek genieten boven anderen, is inderdaad het zelfde als dat, hetwelk de physiologische verdeeling van den arbeid in de werktuigen van een en het zelfde individu oplevert. Door milne edwards is dit onderwerp meesterlijk behandeld. Geen natuurkundige twijfelt er aan dat eene maag, geschikt om plantaardige stoffen alleen of dierlijke stoffen alleen te verteren, ook de grootste hoeveelheid voedingstof uit die voedsels zal trekken. Zoo is het ook in de huishouding van een gewest; hoe meer of hoe verder de dieren en planten in levenswijs van elkander afwijken, hoe meer zij uiteengespreid zijn, des te grooter is ook het getal der individuen, die in staat zijn dáár te kunnen bestaan. Eene groep van dieren met eene slechts weinig afwijkende bewerktuiging zal niet kunnen mededingen met eene groep die onderling veel meer in ligchaamsinrigting en levenswijze verschilt. Wij mogen twijfelen of de buideldieren van Nieuw Holland, welke in groepen verdeeld zijn die slechts zeer weinig van elkander verschillen, en dáár—zooals waterhouse en anderen opgemerkt hebben—onze vleeschetende dieren,