Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/175

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
159
HET VERBAND DER DEELEN ONDERLING.

van zoogdieren uitkiezen, die het meest in hunne huidbekleeding verschillen, de cetaceën of waterzoogdieren—walvisschen—en de edentaten of tandeloozen—schildvarkens—ook dezen juist het meest van den gewonen regel afwijken in hun gebit.

Ik weet geen beter voorbeeld te geven van het groote belang der wetten die de betrekking der deelen tot elkander in het wijzigen van gewigtige werktuigen regelen, onafhankelijk van de nuttigheid en gevolgelijk ook van de natuurkeus, dan het onderscheid tusschen de buitenste en binnenste bloemen van de zamengestelden, Compositae, en van de schermdragers, Umbelliferae. Iedereen kent het onderscheid tusschen de schijfbloempjes en de straalbloempjes van het madeliefje, Bellis perennis; en dit onderscheid gaat niet zelden gepaard met eene mislukking van sommige andere deelen der bloem. Doch ook verschillen bij sommige zamengestelden de zaadkorrels in vorm, en zelfs verschilt het vruchtbeginsel met de deelen die er toe behooren, zooals door cassini beschreven is. Die verschillen zijn door eenige schrijvers aan drukking toegeschreven, en de gedaante der zaadkorreltjes in de straalbloempjes van sommige zamengestelden bevestigt dat denkbeeld. Maar volgens mededeeling van Dr. hooker is het geenszins, ten opzigte van de schermdragers, in soorten die de meest gevulde schermen hebben dat de binnenste en de buitenste bloemen ook het meest van elkander onderscheiden zijn. Men zou kunnen meenen dat de ontwikkeling van de straalbloempjes bij zamengestelden, wijl daardoor voedsel aan sommige andere deelen der bloem onthouden wordt, de oorzaak van de mislukking dier deelen kon zijn; doch bij eenigen dier bloemen vindt men een verschil in het zaad van de buitenste en binnenste bloempjes, zonder eenige afwijking in de bloemkroon. Het is mogelijk dat al deze verschillen verbonden zijn met eenig verschil in het toestroomen van voedsel naar de schijf- en randbloempjes: wij weten ten minste dat in ongeregelde bloemen de zulken die het digtst