Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/180

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
164
OVER DE WETTEN DER VERANDERLIJKHEID.

het zoo veranderlijk is, dat is, waarom de natuurkeus elke kleine afwijking van den vorm minder zorgvuldig heeft bewaard of verworpen, dan wanneer het deel moest dienen voor een bepaald doel alleen. Om de zelfde reden dus als die waarom de mensch aan een mes, dat om alles te snijden moet dienen, geen bijzondere gedaante geeft, terwijl hij aan een scheermes of een snoeimes eene gedaante geeft overeenkomstig het doel, waartoe het gebruikt zal worden. Wij moeten nooit vergeten dat de natuurkeus slechts op elk deel van elk schepsel kan werken, eeniglijk en niet anders dan tot zijn voordeel.

Eenige schrijvers hebben gezegd, en ik geloof naar waarheid, dat deelen die slechts in beginsel aanwezig, die rudimentair zijn, ten hoogste vatbaar zijn voor veranderingen. Wij zullen later gelegenheid hebben om op het onderwerp van in beginsel aanwezige en mislukte werktuigen terug te komen: ik wil hier slechts aanmerken dat hunne veranderlijkheid te wijten schijnt te zijn aan hunne nutteloosheid, en dat daarom de natuurkeus geene magt heeft om afwijkingen daarin te verhinderen. Derhalve zijn werktuigen die in beginsel aanwezig zijn, overgeleverd aan het spel van de onderscheidene wetten der ontwikkeling, aan de uitwerkselen van een lang aanhoudend onbruik, en aan de neiging tot teruggang.




EEN DEEL, HETWELK BIJ DE EENE OF ANDERE SOORT OP EENE BUITENGEWONE WIJZE ONTWIKKELD IS, IN VERHOUDING TOT HET ZELFDE DEEL IN VERWANTE SOORTEN, HEEFT EENE ZEER GROOTE NEIGING TOT VERANDERLIJKHEID.


Verscheidene jaren geleden las ik eene verhandeling van waterhouse, die het bovenstaande onderwerp bewees. Ook eene waarneming van Prof. owen ten opzigte van de lengte der armen van den orang-oetan, leidde tot bijna het zelfde