ZESDE HOOFDSTUK.
BEZWAREN TEGEN DE LEER.
Bezwaren tegen de leer van de afstamming met wijzigingen.—Overgangen. — Afwezigheid of zeldzaamheid van overgangrassen.—Overgangen in de gewoonte en levenswijs.—Verschillende gewoonten van de zelfde soorten.—De gewoonten der eene soort wijken zeer af van die der anderen.—Zeer volkomene werktuigen.—Middelen ter overgang.—Moeijelijke gevallen.—De natuur maakt geen sprongen.—Onbelangrijke werktuigen.—De werktuigen zijn niet in alle opzigten volmaakt.—De wetten der eenheid van den grondvorm en die der voorwaarden van het bestaan worden gevolgd in de leer der natuurkeus.
Lang reeds voordat de lezer tot dit gedeelte van mijn werk gekomen is, zal er een hoop van zwarigheden of een stapel van tegenbedenkingen bij hem gevormd zijn. Eenigen daarvan zijn zoo gewigtig, dat ik er tot heden nog niet over kan nadenken, zonder dat er twijfelingen bij mij oprijzen; doch de meesten zijn naar mijne gedachten slechts schijnbare bezwaren, en die, welke wezenlijk zijn, kunnen echter aan mijne leer geen schade doen.
Zij kunnen onder de vijf volgende vormen voorgesteld worden. Ten eerste: Waarom, als de soorten door onmerkbaar kleine, trapgewijze veranderingen afstammen van andere soorten, vinden wij niet hier of daar ontelbaar vele overgangvormen? Waarom is er niet overal verwarring in de natuur, in plaats van, gelijk wij zien, wel bepaalde soorten?
Ten tweede: Is het mogelijk dat een dier, hetwelk bij voorbeeld de gedaante heeft en de gewoonten van eene vleêrmuis, gevormd is kunnen worden door de wijziging van een dier met geheel