dunkt mij kunnen wij begrijpen waarom zulke tusschenrassen niet gedurende lange tijdperken bestaan zullen blijven; waarom zij in den regel uitgeroeid zullen worden en verdwijnen, eerder dan de vormen die zij oorspronkelijk aaneen schakelen. Want een vorm die in kleinen getale voorkomt, zal, gelijk wij reeds gezien hebben, grooter gevaar loopen om uitgeroeid te worden, dan een die in grooten getale gevonden wordt; want hij zal van weêrskanten als 't ware gedrongen en verdrukt worden. Bovendien zullen die twee rassen nog een groot voordeel boven het tusschenras bezitten, want zulke vormen, die in grooten getale voorkomen, hebben altijd eene betere kans om binnen zeker tijdperk meer gunstige wijzigingen te vertoonen, geschikt voor de werking van de natuurkeus, dan die vormen welke klein zijn in getal. Daarom zullen de meer gemeene vormen in den strijd des levens steeds de minder gewonen verslaan en verdringen, want de eersten zullen langzamer gewijzigd en verbeterd worden. Het is het zelfde geval als met de gemeene soorten in elke landstreek, gelijk ik in het tweede hoofdstuk bewezen heb, die steeds gemiddeld een grooter getal rassen bezitten dan de meer zeldzame soorten vertoonen. Vooronderstellen wij, tot een voorbeeld van onze redenering, dat in zeker land drie rassen van schapen gehouden worden, het eene geschikt voor eene zeer bergachtige streek; het tweede voor eene betrekkelijk smalle, heuvelachtige streek; en het derde voor de ruime vlakten aan den voet der bergen; en dat de eigenaars der kudden allen even aanhoudend en even bekwaam trachten om hunne beesten door eene goede keuze te verbeteren. De kansen in dit geval zullen geheel ten voordeele zijn van de groote fokkers op de bergen of in de vlakten, die hunne kudden veel sneller zullen kunnen verbeteren dan de kleine fokkers op de tusschenliggende smalle, heuvelachtige strook. Dien ten gevolge zullen de verbeterde berg- of vlakterassen weldra de plaats van het minder verbeterde heuvelras innemen, en dus zullen de twee rassen, die reeds voorheen
Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/206
Uiterlijk