Naar inhoud springen

Pagina:Darwin - Het ontstaan der soorten (1860).djvu/224

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
208
BEZWAREN TEGEN DE LEER.

staande in een hoopje stuifmeelkorreltjes liggende op een voetstuk met een kleverig kliertje aan de punt, de zelfde bij het standelkruid, Orchis, en bij de zijdevrucht, Asclepias—geslachten zoo ver mogelijk onder de zigtbaar bloeijende planten van elkander verwijderd staande. In alle gevallen van twee zeer onderscheidene soorten, die van een gelijk, maar ongewoon werktuig voorzien zijn, moeten wij in acht nemen, dat, hoewel de verrigting en het voorkomen van dat werktuig de zelfden schijnen te zijn, er echter gewoonlijk een oorzakelijk verschil kan worden ontdekt. Ik ben genegen te gelooven dat op bijna de zelfde wijze als twee menschen somtijds geheel onafhankelijk van elkander eene en de zelfde uitvinding gedaan hebben, zoo ook de natuurkeus, steeds ten nutte van elk wezen werkende en van alle wijzigingen gebruik makende, somtijds op bijna de zelfde wijze twee deelen in twee schepselen heeft gewijzigd. Zulke schepselen gelijken dan over het algemeen zeer weinig op hunnen gemeenen stamvader.

Ofschoon het in vele gevallen zeer moeijelijk is te gissen door welke overgangen de werktuigen in hunnen tegenwoordigen toestand gekomen zijn, heeft het mij echter, in acht nemende dat de verhouding van levende en bekende vormen tot de uitgestorvenen en onbekenden zeer klein is, niet zelden zeer verwonderd te zien hoe zelden er een werktuig genoemd kan worden, waarvan men de overgangen niet kan aanwijzen. De waarheid dezer opmerking wordt reeds bevestigd door de oude, hoewel nu en dan overdreven toegepaste spreuk: Natura non facit saltum. Wij ontmoeten dit denkbeeld in de geschriften van bijna alle groote natuurkundigen; of, zooals milne edwards zoo teregt heeft gezegd: "de natuur is verkwistend in veranderingen, maar karig in het voortbrengen van iets nieuws." Waarom zou dat zoo zijn in de schepping? Waarom zouden alle deelen en werktuigen van zoovele geheel van elkander onafhankelijke wezens, elk voorondersteld afzonderlijk te zijn geschapen voor zijne eigene plaats in de natuur,